De Jonge Ridder was een zeskante wagenschotzager in Westzaandam. Hij stond aan de Krabsloot achter het Blauwe Pad. De windbrief werd op 30 april 1708 uitgegeven aan Jan Gerritsz Ridder. Deze molen is één van de raadselachtige gevallen in Zaandam. Op dezelfde dag ontving Jan Gsz. Ridder namelijk nog een windbrief op naam van De Jonge Ridder, maar deze was uitgeschreven voor een snuifmolen in de buurt van de Kruiskerk, waarmee de Westzijder- of Bullekerk werd bedoeld .
Het wagenschotzagertje werd op 29 april 1728 door Jan Ridder samen met een woonhuis op het Blauwe Pad voor een lijfrente van f. 200,- getransporteerd aan zijn zoons Dirk en Cornelis Jansz Ridder, die hun vader zo een onbezorgde oude dag schonken. De koopsom werd op f. 1400,- getaxeerd en het windrecht van de molen bedroeg f. 3,- per jaar.
De Jonge Ridder bleef dus wel eigendom van de stichter, maar toen hij was overleden besloot moeder Fokelkje Takes tot verkoop. Dat was noodzakelijk, omdat er te veel schulden waren, die moesten worden afgelost. Zij maakte een contract met haar zoons, waaruit bleek dat zij na het overlijden van vader jaarlijks nog 100 gulden aan hun moeder moesten betalen.
Fokelkje deed afstand van deze lijfrente onder het beding, dat de zoons de molen moesten verkopen, ‘waaruit de schulden uit de boedel van Gerrit Jansz de Ridder moeten worden betaald.’
Wat overbleef werd door moeder en zoons gelijk verdeeld. Zij stelden Jan Jansz Kuyt en Claas Spits uit Zaandam aan als gemachtigden om de verkoop te regelen. Op 23 oktober was dat allemaal achter de rug. De kopers bleken Dirk en Cornelis de Ridder zelf. Zij hadden elke f. 450,- betaald en kwamen overeen, dat bij het overlijden van één van hen de andere het recht en de plicht had het part van zijn broer voor 450 gulden over te nemen ‘zonder dat de erfgenamen van de eerststervende daar iets tegen kunnen doen .’
Maar zover kwam het niet. Op 26 augustus 1734 verkochten zij de molen voor f. 850,-. Negen jaar later werd de molen afgebroken en naar Oostzaandam vervoerd.
Op dat moment stond De Jonge Ridder in de volksmond al lang bekend onder de bijnaam Plathannik of Platte Havik. Kennelijk stond er een slecht geschilderde vogel op het naambord. De bijnaam werd in elk geval genoemd in de lijst van molennamen, die Jacob van Sante, Cornelis P. Mens en Jan Pouw in de winter van 1726 opstelden, nadat ze op schaatsen langs de honderden molens in de Zaanstreek reden. Zij vermeldden bovendien, dat Jan Ridder toen eigenaar was van de zaagmolen.
Na de verplaatsing naar Oostzaandam kwam De Jonge Ridder aan en bezuiden Het Pantepad te staan. Pieter Boorsma kwam zowel de Plathannik of Platte Havik als De Jonge Ridder tegen onder de Oostzaandamse molennamen en hij wist ze niet te combineren, zodat hij ze beide in zijn standaardwerk Duizend Zaanse Molens opnam met een eigen nummer. Zo kwamen beide namen in de lijst van tabakstampers en snuifmolens. Dit blijkt niet correct, want de molens zijn identiek.
Boorsma meldt dat De Jonge Ridder in 1744 gebouwd werd voor rekening van Tewis van Breen, “van een out opgemaakt tabaksmolentje.” Bovendien meldt hij verwoesting door brand in 1756.
Voor de Plathannik citeert Boorsma de Brandkroniek van Van Pomeren: “1757 7 januari, verbrandde te Oostzaandam de snuifmolen De Platte Havik of Plathannik.”
In de brandkroniek van Jan Honig Jsz, die van 1720 tot 1822 loopt, wordt eveneens melding gemaakt van deze brand, hoewel Honig hem op 8 januari 1757 noteert. Dit heeft waarschijnlijk te maken met het feit dat de molen ’s nachts is afgebrand. Maar Honig zet de brand niet op naam van De Plathannik, maar op die van De Jonge Ridder, de oorspronkelijk naam, waaronder de molen indertijd in Westzaandam werd gebouwd.
Hiermee staat het vast dat de lijst van tabakstampers en snuifmolens, zoals die voor Oostzaandam door Boorsma werd gepubliceerd, met één moet worden terug gebracht. Er stonden dus twaalf van dit soort molens ten oosten van de Zaan.
Jonge Ridder of Plathannik
Type molen: zaagmolen bovenkruier
Plaats: Oostzaandam
Bouwjaar: 1708