De Koning of Koot werd gebouwd als oliemolen, maar werd al rond 1705 verbouwd tot papiermolen. De Koning stond aan de Vaartdijk als derde molen vanaf de grens met Krommenie.
Cornelis Dirksz Appel uit Zaandijk kocht op 19 januari 1676 een half part in de molen van Jan Hendriksz Conink, die daar f. 750,- voor ontving. Coninck was een Krommenieër en hij was ongetwijfeld de bouwheer van de molen, die zijn naam droeg. De molen was in 1676 dus 1500 gulden waard en dat duidde er op dat er maar één slagwerk in stond.
Dat bleek ook op 18 januari 1697, toen Cornelis Dsz Appel zijn molen te koop aanbood als ‘enckelde achtkante olijmoole, genaemt de Koningh.’
Er werd door Cornelis Willemsz Backer 2000 gulden geboden voor de molen. Maar in de afslag liet Appel de veiling stoppen op 400 gulden. Een paar dagen later had hij daar kennelijk spijt van want toen deed hij de molen voor f. 2000,- over aan Cornelis IJsbrandsz Brand. Deze bleef er mee werken tot 1705. Op 30 januari van dat jaar kocht Pieter Claasz Joop uit Krommenie namens de reders de oliemolen voor f. 850,.- .
Gezien het geringe bedrag moet er iets loos geweest zijn met de molen. Er was ongetwijfeld sprake van verval. Joop en zijn medereders bleven niet lang eigenaar, want zij verkochten hun bezit aan Gerrit Pietersz Bus.
Dit was een papiermaker en daarmee was het voor De Coninck afgelopen met olie slaan. Toen Bus in 1710 ovcerleed verkochten zijn erfgenamen de molen op 21 maart aan Cornelis Maartensz uuit Krommenie en Cornelis Jansz Kalf. De Koning was toen papiermolen en bracht f. 1000,- op.
Uit een latere transactie in 1717 bleek Cornelis Maartensz Neelen van zijn achternaam te heten. Hij nam op 17 april een vierde part in de molen van Cornelis Kalf over voor f. 1000,-.
De molen ging op 27 oktober 1768 in vlammen op en werd daarna herbouwd. Tijdens de brand was de molen eigendom van een rederij, waarin Dirk Kuijt een meerderheidsbelang van 11/16de part had. De overige parten waren van Maarten Neeltjes – ongetwijfeld een nazaat van Cornelis Neelen – en Jan Cuijper, die 3/16de en 2/16de part in eigendom hadden. Op 30 november verkochten zij hun parten aan een nieuwe rederij. In totaal bracht dat f. 4500,- op. In de transportacte werd alleen melding gemaakt van de verkoop van het erf, ‘daerop de verbrande molen De Koning heeft gestaen’, maar de prijs geeft aan dat er ook gebouwen in de verkoop waren betrokken. Vermoedelijk ging het om de lange droogschuur en wellicht was er nog een deel van de lading gered.
De nieuwe rederij werd door elf kooplieden opgericht. Onder hen bevonden zich opnieuw Maarten Neeltjes en Jan Cuyper, die ook weer voor 3/16de en 2/16de part deelnamen. Hero Volder, een olieslager uit Wormerveer en Jan Oosterhoorn, verfkoopman en eigenaar van de snuifmolen De Huisman, die even zuidelijk van De Koning aan de Vaartdijk stond, namen elk een belang van 2/16de part. Dirk Hooft, Jacob Lakeman, Adam van der Wolf, Gerrit de Vries, Gerbrand Hazeven, Jan Lakeman en Simon Oosterhoon schreven allemaal voor 1/16de part in. De nieuwe rederij ging onder de naam Neeltjes & Lakeman van start en verzekerde De Koning of Koot onder die naam tot 13 februari 1813. De molen werd in 1769 voor f. 3500,- ingeschreven in het papiermakerscontract, maar toen de verzekering in 1813 werd beëindigd stond De Koning of Koot voor f. 12.000,- op de lijst. Dat was veel te hoog, want de nieuwe eigenaar Simon Bakker liet de polis onmiddellijk verlagen tot 5000 gulden.
De Koning of Koot ontsnapte eind juli 1869 gelukkiger. Toen ontsnapte de molen aan verwoesting door brand, nadat de bliksem tijdens een hevige donderbui was ingeslagen. De Zaanlandsche Courant van 31 juli meldde: “Er was geen grote schade aan de fabriek van Simon Bakker & Co. Dit was maar goed ook, want twintig huisgezinnen verdienen hun brood in deze papierfabriek.”
Hoewel er over een fabriek werd gesproken, was De Koning of Koot nog steeds een windmolen. Op de lijst van stoommachines in de Zaanstreek, die door het ministerie van economische zaken werd bijgehouden kwam de papierfabriek De Koning niet voor met een stoominstallatie.
Op 19 maart 1881 werd De Koot of Koning, die net op Assendelver grondgebied aan de Nauernasche Vaart stond, maar tot de Krommenieër molens werd gerekend, getaxeerd door de Zaandijker molenmaker Pieter Vredenduyn. Hij stelde: “Molen en gaandewerk zijn in goede staat. Alleen de ombouwingen zijn oud en als er de zaken niet beter worden, moet het wel vervallen.” Toch vond hij dat de aangevraagde verzekerde som bij het Papiermakerscontract van f. 12.000,- zeker niet te hoog was .
Het ging dus kennelijk slecht met de zaken van De Koot of Koning David, zoals hij officieel heette, maar nooit genoemd werd. Vredenduyn had een profetische blik. De molen was eigendom van de firma Simon Bakker & Comp. Directeur was Pieter Foor. Deze liet De Koot op 20 februari 1882 uitschrijven uit het Papiermakerscontract . Dit was wel een opmerkelijke daad, want pas vier dagen later vond de aandeelhoudersvergadering plaats, waarin besloten werd de activiteiten met De Koot stil te zetten.
Het enige agendapunt was ‘de ontbinding van de Sociëteit van den Koophandel.’ De bijeenkomst was uitgeschreven op gezag van Foor, fabrikant Jan Schaap en de assuradeur Joahnnes Pieter van der Wart. Ook aanwezig waren Hendrik Kuyper, koopman, Cornelis Walig, notaris, de kooplieden Klaas Schaap, Dirk van Leyden, Jacobus de Jong en Willem Foor, als gemachtigde van de weduwe Evert te Veltrup en Cornelia Bloemendaal, de weduwe van Pieter van Leyden, Dit waren de aandeelhouders in het papiermakersbedrijf S. Bakker & Comp. Notaris Meindert Donker was voor de gelegenheid als secretaris aangesteld en legde het verslag in een notariële acte vast.
Directeur Pieter Foor zette de sombere toestand van het bedrijf uiteen en verklaarde dat er geen kans op verbetering was, waarop hij voorstelde de zaak te royeren en de molen De Koot of Koning David in openbare veiling te brengen of ‘ter amotie’ onderhands te koop aan te bieden. Iedereen stemde voor dit plan . Foor slaagde er al snel in een koper te vinden. De molen werd nog hetzelfde jaar afgebroken en naar Hoorn overgebracht, waar hij als korenmolen weer werd opgebouwd .
De molen werd gekocht door de bekende Oostzaanse molensloper Jb. de Boer. Hij ontfermde zich ook. Al op 12 april adverteerde hij in de Zaanlandsche Courant: “Uit de hand te koop Jb. de Boer, Ozn. O.a. molen, kapitale persen, kuipen, maalbakken, vilten, vormen en vijgetouw.”
Op 26 juli 1882 was de sloop van de molen voltooid. Die dag werd afbraakhout te koop aangeboden op het erf van De Koning David. De verkoping vond plaats onder toezicht van de gerechtsdeurwarder A.J.C. van Dalsum, die al tientallen van dit soort klusjes had voltooid. De droogschuur kwam tegelijkertijd in de aanbieding ‘ter amotie’, zoals sloop toen zo mooi heette. Het ging om een schuur met zestien vakken. Drie weken later was er nog een tweede verkoping van afbraak hout nodig om het erf helemaal op te ruimen .