Soms ging het helemaal fout met de hulpverlening bij brand. Een extreem voorbeeld is wel de uitslaande brand in oliemolen De Dood aan de Braakdijk op het Kalf in Oostzaandam. Deze molen van Cornelis Battem uit Wijde Wormer brandde in de nacht van donderdag op vrijdag 19 november 1915 tot de grond toe af. De brand brak uit terwijl er in de molen werd gewerkt. Hoe snel het vuur om zich heen greep in De Dood bleek wel uit het feit, dat toen men tegen twaalf uur ’s nachts de brand ontdekte in het achtereind van de schuur één van de arbeiders niet eens meer tijd had om zijn fiets uit die schuur te redden.
Wanneer de molen met zijn sinistere naam precies gebouwd werd is niet bekend. In elk geval werd hij op 3 maart 1681 verzekerd door Pieter Pietersz, zodat er al in de zeventiende eeuw olie geslagen werd. Dat bleef tweehonderd jaar zo. Toen werd begon De Dood aan zijn eigen sterfscene: hij werd verbouwd tot doppenmolen en later ingezet voor de verwerking van cacao-afval .
Zo werd het bedrijf, dat met de molen naast het Doodsluisje even voorbij de katholieke kerk, halverwege de zuidzijde van de Braakdijk, steeds brandgevaarlijker. Hoe de molen die 19de november in brand raakte is niet bekend. De plaatselijke nieuwsbladen vonden het voorval kennelijk zo onbenullig, dat er nauwelijks een regel aan vuil werd gemaakt. Maar De Zaanlander meldde op 20 november in elk geval nog: “Overeenkomstig de sedert korten tijd aangenomen bepaling om bij branden aan ’t Kalf geen klokken te luiden, werd ook in het centrum van de stad geen alarm gemaakt.”
Kennelijk sliepen de Kalvers liever door als er ergens in hun omgeving brand was. Zo bleven veel spuitgasten verstoken van alarm, want vrijwel niemand had al telefoon. De Vrijwillige Brandweer verscheen pas op het toneel, toen De Dood zijn laatste adem allang had uitgeblazen. De spullen werden niet eens meer uitgepakt, want twee motorspuiten van de gemeentelijke brandweer waren wel in werking, maar konden niet veel meer doen dan nablussen.
Op de foto: Oliemolen De Dood naar een aquarel van Pieter Jansz Couwenhoven.