Willem Adriaensz Volger kreeg al op 2 juni 1676 de windbrief voor de paltrok De Liefde, waarmee wagenschot werd gezaagd. Deze molen kreeg al snel de bijnaam Hamburg. In 1756 was de molen nog steeds eigendom van de familie Volger. Willem’s zoon Jan was toen net overleden en zijn erfgenamen lieten op 23 maart een partij hout bij de molen veilen.
De familie Volger bleef lang in bezit van deze molen. In de winter van 1726, toen drie schaatsenrijders een lange molenlijst opstelden tijdens een rit door de Zaanstreek, stond De Hamburg op naam van weer een Willem Adriaensz Volger, vermoedelijk een kleinzoon van de stichter. Ook de buurman – bovenkruier zaagmolen De Zwarte Hengst – was in bezit van de familie. Deze grenen balkenzager werd op naam van Arijan Willemsz Volger gesteld.
In 1757 was de molen eigendom van Gerrit Walighsz Koeter, die op 16 juni betrokken was bij de opstelling van een padreglement over het molenpad, waaraan acht molens in het noorden van Zaandam lagen. Iedereen moest gebruik maken van de brug over de wegsloot en het pad, waar de verfmolen De Grauwe Hengst van de firma Mul & Noomen als eerste aanstond. Ook over het erf van Koeter’s molen moest heel wat volk passeren. Daarom moesten alle moleneigenaren, die gebruik van dit erf maakten, voortaan f. 1,50 per jaar aan Koeter betalen voor het recht van overpad. Bovendien verplichtten de acht molenbazen, die er bij betrokken waren, dat zij de kosten voor onderhoud van het pad en brug samen zouden opbrengen. Koeter werd met Mul en Noomen tot padmeester benoemd
.
Op 2 augustus 1803 bleek Elsje Meijer, de weduwe van Hendrik Boon uit Westzaandam, eigenaresse van De Liefde. Zij verkocht de molen die dag voor f. 650,- aan Jacobus Klooker. Deze nam tegelijkertijd voor 550 gulden aan losse gereedschappen over. Hiertoe behoorden zoals gebruikelijk ook allerlei reserve-onderdelen, zoals kammen en pennen. De molen was dus niet veel meer waard, wat zonder enige twijfel veroorzaakt werd door de Franse overheersing van Nederland. Zoals gebruikelijk moest er voor een paltrok f. 3,- aan windpacht betaald worden. Klooker kocht die gelijk voor 25 jaar af en betaalde aan schout en schepenen van de Banne Westzanen f. 75,-.
Pieter Boorsma slaagde er niet in de exacte standplaats te achterhalen. Hij situeerde De Liefde of Hamburg in zijn standaardwerk Duizend Zaanse Molens achter het Blauwe Pad in Westzaandam. Dit was juist, maar vaag. Uit latere actes is de standplaats wel vast te stellen. De molen werd op 11 januari 1827 door de minderjarige erfgenamen van Jacobus Klooker voor f. 825,- verkocht aan de firma Weduwe Arend de Vries & Co. Dit was de eigenaar van de oliemolen De Krab, die aan de Watering en ten noorden van de Krabsloot stond. Aan deze sloot stond ook oliemolen De Groene Ridder.
De paltrok De Liefde of Hamburg grensde met zijn erf aan dat van De Krab. Hij stond dus tussen De Groene Ridder en De Krab in. Dat was de reden waarom Arend de Vries & Co. de molen wel wilde kopen. Al op 10 april 1827 werd de paltrok voor f. 150,- aan Reijer Bets verkocht. Waarschijnlijk was het gaandewerk er toen al uitgehaald.
Op 11 mei 1829 werd De Krab samen met “een stuk land in het veld te Zaandam, waarop houtzaagmolen De Liefde heeft gestaan, groot 34 roeden en ruim 6 ellen” door de Maartje Jut, de weduwe van Dirk de Vries, verkocht aan Adriaan de Vries. Deze betaalde f. 60,- voor dit land .