Het bouwjaar van De Gekroonde Burcht of Kroonenburg werd door Pieter Boorsma niet gevonden. De Zaanse molenkenner trof de paltrok alleen aan in een stuk uit 1758. Maar toen Jacob van Sante, Cornelis Pietersz Mens en Jan Pouwelsz Bont in de winter van 1726 hun schaatstocht door de Zaanstreek maakten en daarbij alle molennamen en hun eigenaren noteerden op een lijst, die uiteindelijk 534 namen zou tellen, passeerden ze ook De Burcht. Bovendien meldden ze dat de molen eigendom was van Claas Geleepij en plaatsten ze de paltrok in hun lijst van 38 grenen zagers, die ze in Oostzaandam tegen kwamen . Daardoor staat het onomstotelijk vast dat de drie schaatsenrijders De Gekroonde Burcht, ook wel Kroonenburg zagen staan.
Zes jaar later verzekerde Claas Gelepij de molen op 1 januari 1734 tegen brand. Boorsma noemde de paltrok nog een wagenschotzager, maar omdat volgens het drietal werden er grenen balken met de molen gezaagd, zodat hij in de categorie balkenzagers moet worden geplaatst. Wagenschot was eikenhout, waarvan dunne planken werden gezaagd voor beschottingen en eiken balkenzagers werden door de schaatsenrijders in een aparte rubriek ondergebracht.
De paltrok stond ten oosten van de Gouw aan het Prinsenpad. Boorsma meldt dat op 1 januari 1758 Cornelis Kroon eveneens een verzekering afsloot en dat Claas Gelepij op 17 januari van dat jaar de molen weer liet uitschrijven. Hij was dezelfde, die 24 jaar eerder voor de inschrijving zorg droeg. Hoe de onderlinge relatie tussen Cornelis Kroon en Claas Gelepij was is niet duidelijk.
In elk geval werd de levensduur van de molen met 32 jaar verlengd.