Dirck Symonsz Oosterhoorn was de stichter van De Vergulde Hoorn. Op 29 september 1690 werd de windbrief uitgeschreven voor deze wagenschotzager die net ten westen van de Heerenwatering stond en iets ten zuiden van het Noorderkerkpad, de huidige Parkstraat.
Al in 1692 werd de molen in veiling gebracht, maar hij werd niet verkocht, omdat niemand meer dan f. 3000,- bood. Op 1 januari 1703 bleek Jacob Jansz Nen eigenaar van de molen, die hij toen inschreef in een verzekeringscontract. Zijn zoon Jacob Jacobsz Nen bleef lang actief met de molen, die hij van van 24 april 1726 tot 3 februari 1749 verzekerde. De recessie in de houtzagerij had zijn werk toen wel gedaan. De waarde van de molen was terug gebracht van f. 1600,- naar f. 800,- .
In 1780 werd Aris van Broek eigenaar. Hij kocht De Vergulde Hoorn op 23 maart voor f. 4300,- , maar toen hij hem op 15 augustus 1805 overdeed aan Klaas en Albert Mul hoefden deze broers er nog maar f. 715,- voor te betalen. De Napoleontische overheersing van Europa had zijn desastreuze werk wel gedaan. Er werd kennelijk ook wat herstelwerk aan de molen gedaan, want in 1808 werd De Vergulde Hoorn weer voor f. 2000,- opgenomen in een brandcontract op naam van de weduwe Klaas Arends Mul . Bij deze koop werd vastgelegd dat de eigenaren van de paltrokken De Pet en De Tarweakker elk jaar 8 en 12 stuivers aan overpad geld moesten betalen. De baas van de veerzager De Hoop werd voor 6 stuivers aangeslagen.
De molen kwam later in handen van de Westzaanse houthandelaar Adriaan Jansz de Lange, die hem op 27 januari 1857 overdeed aan zijn zoon Albert, die hem voor 7000 gulden liet verzekeren . Voor hetzelfde bedrag schreef Everardus Brandts van Doesburgh de molen in 1865 in . Voor hem was dat de start van het houtzagersbedrijf, dat nog zeer land met de Held Jozua en de stoomzagerij De Vlijt zou werken.
De Vergulde Hoorn hield stand tot april 1898, toen ook bij hem de onvermijdelijke slopers langs kwamen.