Van de Hovenier, een paltrok wagenschotzager aan de zuidzijde van het Meester Cornelispad in Westzaandam, werd geen stichtingsdatum gevonden. Boorsma trof de molen voor het eerst aan in een assurantiecontract, dat in 1707 werd opgemaakt. Op 5 juni 1704 werden er echter losse goederen uit de molen verkocht, zoals blijkt uit het oud-rechterlijke archief van de Banne Westzaanen. De eigenaren van de molen bleken Cornelis Sijmonsz Muesz c.s. en de koper was Claas Jansz Engelen, beiden uit Westzaandam. Voor f. 220:10:- nam Engelen een partij gereedschappen over, waaronder 29 zagen à f. 2,- per stuk, 13 tangen voor f. 52,-, twee – gezien de prijs kennelijk vrij nieuwe – molenzeilen voor f. 20,- en een houtschuit voor f. 60,-. De Hovenier was echter nog aanzienlijk ouder. Al op 9 augustus 1674 wordt de molen genoemd als de gemachtigden van Aafje Pieters, weduwe van Maarten Claasz Nomen de molen en twee akkertjes voor f. 1100,- verkopen aan Dirk Maartensz Nomen . Dit was waarschijnlijk een zoon van Aafje. Daarmee is levensduur van deze molen met 33 jaar verlengd.
De Hovenier was in 1707 eigendom van Pieter Dirksz Noomen en in diens familie zou de molen blijven tot hij in 1758 werd gesloopt. Op 14 februari 1746 waren Hendrik en Maarten Dirksz Noomen de eigenaren. Maarten was overleden, waardoor zijn halve part gedeeld moest worden tussen zijn zeven kinderen. De molen werd toen getaxeerd op f. 1725,- en de nog overgebleven houtwaren op f. 1951,55. De zeven kinderen waren Dirk, Jacob, Cornelis, Pieter, Dieuwertje, Maritje, getrouwd met houthandelaar Claas Mul, en Aaltje, die met de rijke koopman en walvisreder Adriaan van Broek was gehuwd. Zij verklaarden dat zij ‘de helft van de compagniesgelden’ hadden geïncasserd. Twee maanden later werd een nieuwe acte opgesteld, waarin de kinderen ‘elk heet recht kregen, te doen wat ze wilden met hun aandeel.’ Dit was noodzakelijk, omdat de eigendomsrechten nooit goed waren vastgelegd.
Uit deze overeenkomst bleek dat de broers Maarten en Hendrik Dirksz Noomen al vanaf 5 november 1739 samenwerkten. Zij hadden toen ook een woonhuis bij de molen in eigendom verworven .
Toen Pieter in 1742 overleed namen zijn broers Maarten en Hendrik het roer over, maar al een jaar later werd De Hovenier in het brandcontract overgeschreven op de weduwe Dirk Noomen. In 1749 werd het contract opgeheven en de weduwe was toen nog steeds eigenaresse. Gegevens over overschrijving in een andere verzekering zijn er niet, maar op 24 augustus 1758 verkocht Dirk Hendriksz Noomen ‘het lege erf, alwaer de molen De Hovenier op heeft gestaen’ voor f. 21,- aan IJsbrand Koning. Het erf was 206 roeden groot .
Aan het eind van dat jaar – op 13 december – trof Koning een regeling met andere eigenaren aan het mr. Keesenpad, zoals het Meester Cornelispad vroeger werd genoemd. Toen bleek dat vlakbij de molen een looierij van Dirk Arisse Schoen stond, die daar ook een tuin had .
Negen jaar later ging het erf over naar IJsbrand’s zoon Jan. Deze kocht de bovenkruier zaagmolen De Zwarte Bruinvisch of Knol van zijn vader ‘met daarbij het erf en water van de afgebroken molen De Hovenier aan het einde van het Blauwe Pad, belend ten westen door de Vaart.’ Daarmee dook ook de meest nauwkeurige standplaats op. Het molenerf strekte zich dus uit van het Meester Cornelispad tot aan het Blauwe Pad. IJsbrand Koning wilde in 1767 nog wel van het land gebruik blijven maken, want als bijzondere clausule werd vastgelegd ‘mitsdien de verkoper het land van de afgebroken molen zolang om niet zal mogen gebruiken als desselve oordeelt ’t nodig te hebben .