Jason Wilson verzekerde op 23 december 1870 de zaagmolen De Houtlust in Oostzaandam via assurantiekantoor Willem van Orden in Zaandam voor f. 2500,-, waarbij de aantekening werd gemaakt dat in de molen een kachel werd gestookt. Dit werd door de verzekeringsmaatschappij goedgekeurd.
Deze molen wordt niet gemeld in het standaardwerk Duizend Zaanse Molens van Pieter Boorsma (1950). Veel bijzonderheden zijn er niet bekend. Zo werd het bouwjaar niet gevonden. Uit het feit dat in de molen een kachel gestookt werd kan worden afgeleid dat het hier om een bovenkruier ging.
Wilson verzekerde dezelfde dag twee partijen houtwaren. Eén deel lag op de molenwerf en was f. 1000,- waard. De tweede partij was opgeslagen op het erf van de oliemolen De Koe. Deze stond ten noorden van de Veeringsloot en ten zuiden van het Smaal. Dat is iets ten oosten van het huidige ziekenhuis De Heel en pal tegen de Coentunnelweg aan.
In de brandkroniek van Van Pomeren wordt gemeld, dat er op 11 mei 1875 een schuur van de lattenzager De Vechter aan het Smaal verbrandde. Boorsma bestreed dat en meldde dat die dag de kleine stoomzagerij van K. Wilson in het Oostzijderveld in vlammen opging.
Dit brengt ons iets dichterbij de standplaats van De Houtlust. De Vechter stond achter het Smaal. Oliemolen De Koe, waar een deel van de lading van De Houtlust was opgeslagen, stond daar vlakbij. Vermoedelijk moeten we De Houtlust ook aan het Smaal situeren. Dit was de stoomzagerij, die op 11 mei 1875 verbrandde en die door Van Pomeren als schuur werd aangemerkt. Waarschijnlijk stond de molen op een schuur en dus was hij niet groot.
In de administratie van Van Orden werd op 23 april 1875 aangetekend, dat Jason Wilson een nieuwe verzekering ter waarde van f. 4500,- had afgesloten voor De Houtlust, een door stoom-en windkracht aangedreven houtzaagmolen. Deze verzekering was inclusief locomobile en cirkuleerzaag. Een locomobile was een verrijdbare stoommachine, die dus kennelijk bij de molen was geplaatst en gebruikt werd als er te weinig wind was om de molen te laten draaien.
Aan houtwaren werd die dag voor f. 1500,- verzekerd. Ruim veertien dagen later ging deze molen dus in vlammen op. Herbouw volgde er niet .
Maar Jason Wilson verdween niet uit het houtzagersvak. Op 30 december 1875 bleek hij zich geassocieerd te hebben met Willem Plekker Dsz, de eigenaar van paltrok De Pet, die achter het station in Westzaandam stond. Van Orden tekende in zijn administratie aan, dat de lading houtwaren, die op het erf van oliemolen De Koe lagen, was verplaatst naar De Pet en dat deze lading voortaan verzekerd was op naam van Plekker & Wilson.
Dezelfde dag werd ook voor 3500 gulden aan gereedschappen en steenkolen bij de panden D 125a, 126,127 en 128 in de Noord in een nieuwe brandpolis ondergebracht. De steenkolen waren ongetwijfeld gebruikt voor de verbrande stoomzagerij Houtlust. In juni 1882 werd deze verzekering nog eens met 500 gulden verhoogd ten name van P. Wilson. Dat duurde tot november 1888. Toen werd de verzekering opgheven ‘wegens afbraak van de opstal bij molen De Pauwin.” Deze verfmolen stond in de Oostzijde tegenover het Hovenierspad .
De samenwerking tussen Jason Wilson en zijn nieuwe compagnon Willem Plekker duurde niet lang. Op 21 april 1877 verzekerde Wilson de paltrok De Rode Jager of Waipot, waar hij toen dus eigenaar van was. Deze molen stond even ten zuiden van De Pet ten westen van de Heerenwetering, net ten noorden van het station. Tot 1885 bleef de molen voor 4500 gulden verzekerd. In dat jaar tekende Van Orden aan: “Molen buiten werking.” De wester-en oosterschuur bleven elk voor f. 1000,- verzekerd. Pas op 28 augustus 1888 werden deze schuren van Wilson overgeschreven op naam van vier gebroeders Kee en Jacob de Vries Gerbrsz., die twee maanden later Van Orden bericht gaven dat de assurantie van de gebouwen stop gezet moest worden.
Willem Plekker was inmiddels failliet. Zijn molen De Pet werd in november 1883 geveild in opdracht van de curator. Jason Wilson, zijn compagnon voor even, was inmiddels volop voor zichzelf bezig. Op 26 september 1876 liet hij een polis opmaken voor een lading hout ter waarde van f. 2500,-, die in twee loodsen achter woonhuis nr. 690 in Oostzaandam was opgeslagen. Deze lading was op 26 juli 1877 overgebracht naar de werf van De Rode Jager en op 19 september van dat jaar liet Wilson de verzekering van de lading van de molen verhogen tot 5000 gulden. Van september 1883 tot september 1888 werd de waarde weer terug gebracht naar 2000 gulden. Het ging dus niet best meer met de houthandel van Wilson. Dat bleek toen op 21 april 1883 Willem van Orden meldde dat de molen was stil gezet. Het definitieve einde van De Rode Jager was dat nog niet, want de molen werd pas in 1903 gesloopt. Wilson gebruikte nog wel de schuren van de molen, maar in augustus 1888 liet hij de lading hout, die daar nog lag, overbrengen naar het erf van paltrok De Smid aan de Papenpadsloot. De verzekering liep door tot 19 maart 1889 en werd toen afgesloten . De eigendommen van Wilson ontsnapten op 14 november 1888 nauwelijks aan het verzengende vuur, dat die dag De Smid in de as legde. Eigenaar van de molen was Jan Muusse, die niet lang aarzelde en de paltrok De Rust van ’t Vaderland aankocht. Deze stond ten oosten van de Heerenwetering achter het Hollandsepad.