De pelmolen De Twee Gebroeders werd in 1752 gebouwd aan het noordeinde van de Gouw, waar hij ten westen van stond. De grote molen stond vlakbij de katholieke kerk op het Kalf. Claas Adriaansz Duijn was de opdrachtgever en op 27 juni van dat jaar kreeg hij de windbrief.
De molen stond op het erf van de pelmolen De Reiger , die een jaar eerder op 6 september in vlammen was opgegaan. Bij hoge uitzondering werd de naam van de molen niet overgenomen, wat vrijwel altijd gebeurde. De Reiger werd in 1697 gebouwd. Hij stond in de volksmond meer bekend als De Quack, Zaans voor reiger. De firma Jan Adriaansz Duijn & Comp. had De Reiger op 23 september 1739 gehuurd . Drie jaar later kocht Claas Adriaansz Duijn, die met zijn broer Jan het bedrijf leidde, De Reiger van Pieter Wijnandsz Ale en Albert Hendriksz Bakker, die beiden voor de helft eigenaar waren .
De naam De Twee Gebroeders verwees naar Jan en Claas Duijn. Hun familie zou lang actief blijven met de molen, die op 4 september 1783 nog door Adriaan Jansz Duijn werd verzekerd voor zichzelf en Claas Adriaansz Duijn. De molen werd toen getaxeerd op f. 6000,- .
Jan en Claas Duijn waren de grondleggers van een groot pellersbedrijf, waarin zij o.a. werkten met de molens De Virgilius, een oliemolen, waarin een pelwerk was gebouwd, De Stijfselbak, De Jonge Abraham, De Duinmeijer, De Boerenjonker en De Uil, die net als De Reiger zou verbrandden.
Met De Twee Gebroeders en De Jonge Abraham bleven ze actief tot april 1790. Op 7 april werd door schout en schepenen van de Banne Oostzaan een transportacte opgemaakt, waaruit blijkt dat beide molens aan de firma Pieter Dekker & Zn werden verkocht. Dit pellersbedrijf betaalde 13.000 gulden voor de molens. Uit de acte werd ook duidelijk dat De Twee Gebroeders en De Jonge Abraham niet tot de zwaargewichten behoorden, want de windpacht was maar f. 8,- per jaar, terwijl het gebruikelijke bedrag voor pelmolens al meer dan een eeuw op 12 gulden stond .
In het midden van de negentiende eeuw was De Twee Gebroeders in gebruik bij Gerrit Jansz Noomen, die hem op 27 juni 1854 onderbracht in het nieuwe contract voor ladingen van pelmolens, die toen voor notaris J. Dozy in Zaandam werd opgericht. De lading werd door hem verzekerd voor f. 12.000,- .
Jan Aten Bsz, koopman uit Wormerveer, kocht De Twee Gebroeders op 25 oktober 1862 voor f. 8800,- en f. 250,- voor overname aan losse goederen van de weduwe Grietje van de Stadt, de kordate echtgenote van Gerrit Smit Evertsz. Na de dood van haar man had ze zijn bedrijf jarenlang voortgezet. Bij de koop bleek dat de molen tot 30 december 1862 voor f. 16.000,- verzekerd was bij de Nederlandsche Brandverzekerings Maatschappij in Tiel, waarvoor over de resterende maanden nog een premie van f. 14,66 moest worden betaald .
Het eerste dat Jan Aten deed was deze verzekering veranderen. Hij bracht de molen weer onder in het Papiermakerscontract, waarin hij voor f. 10.000,- werd opgenomen . Aanzienlijk minder dus dan de verzekering, die Grietje van de Stadt had lopen. De Twee Gebroeders bleef ook na de dood van Aten op 28 december 1889 in het Papiermakerscontract verzekerd. Jannetje Honigh, de weduwe van Jan, zette het pellersbedrijf voort, waarbij haar zoon Barend de directie voerde. Hij deelde op 6 november 1897 aan de gecommitteerden van deze onderlinge verzekering mee, dat de pelmolen De Twee Gebroeders uit het contract genomen moest worden wegens stil stand .
De molen werd afgebroken en naar Alphen aan de Rijn gebracht, waar hij als korenmolen weer werd opgebouwd .