De molen De Held Jozua werd op 12 juli 1721 door Hendrik Claasz Boer en Abel Hendriksz voor 2000 gulden verzekerd. Vermoedelijk waren zij vader en zoon . Zij kwamen beiden uit Westzaandam. In 1727 waren zij nog steeds eigenaren van de molen. Zij lieten op 30 september hun eigendomsrechten vastleggen in een notariële acte, waarin de houtzaagmolen overigens abusievelijk ‘De Helft Josua’ werd genoemd. Hendrik, die zich nu niet Boer maar Heynes noemde, en Abel waren toen eigenaar van de volgende onroerende goederen:
– de molen met erf, land, schuren, schuiten en schuitenhuis ‘en ’t geen verder bij en aan deselve molen behoort.’
– de helft in een stuk land ten noorden van de molen, waarvan de andere helft eene Jan Al toebehoort.
– een stuk land ten noorden het vorige stukje land, gekocht door Claas Oosterhoorn.
– 1/5de part in een stuk land ten noorden het laatst genoemde stukje land, gekocht in compagnie met Willem Symonsz Adel, Dirk Pieterse Baas en meer andere .
Op 10 juni 1728 bleek De Held Jozua verzekerd op naam van Gerardus van Aalst. Dit was een predikant in Westzaandam. Hij zou tien jaar lang met de molen blijven werken. Op 19 oktober 1738 stond De Held op naam van zijn enige zoon Pieter. Vermoedelijk heeft Gerardus zich daarna volledig aan het evangelie gewijd, want hij overleed pas in 1759. In zijn testament had hij een vorstelijk legaat laten vastleggen voor zijn dienstmaagd Griet Brouwer. Zij ontving f. 1000,-, ‘een gemeen bed, een kastje om haar eigendommen in op te bergen en rouwkleding.’ Het werd haar op 19 september van dat jaar door Pieter van Aalst ter hand gesteld . Griet moet dus wel bijzonder lang in dienst zijn geweest bij de dominee en op zeer goede voet met hem hebben gestaan, want dergelijk grote legaten waren voor huispersoneel uitzonderlijk.
De molen kwam op 3 juli 1760 in vreemde handen. Jan van Breda uit Gouda kocht De Held voor f. 2000,- van Pieter van Aalst. Ook het erf, dat toen 1087 roeden groot was, viel onder dat bedrag . Vier jaar later deed Van Breda het hele complex voor f. 1500,- over aan zijn broer Frans, die in Westzaan woonde, waarmee De Held Josua weer in Zaans bezit kwam .
Frans van Breda bleef met de paltrok werken tot november 1791. Toen hij in 1769 voor de tweede keer in het huwelijk trad liet hij op 31 januari het gebruikelijk huwelijkscontract maken. Hij bleek eerst getrouwd met Helena van Munster. De bruid was nu Maria Pet, de weduwe van Jacob van Broek uit Westzaandam en een dochter van de Purmerender advocaat Jacob Pet en Neeltje Ploeger, een afstammeling van de bekende Jisper familie.
Beide partners lieten een staat van inventaris maken, omdat ze niet in gemeenschap van goederen trouwden. Daaruit kwamen een aantal interessante gegevens te voorschijn, waaruit bleek dat Van Breda in goede welstand verkeerde, hoewel de zware crisis in de houtzagerij nog maar net achter de rug was.
Hij was eigenaar van De Held Jozua en beschikte over f. 1767,25 aan contanten. Aan houtwaren lag bij de molen:
– ongezaagd hout f. 9649: 8:-
– ruijghout f. 137:10:-
waaronder 15 Rijnse masten van 50 à 56 voet
– gezaagd hout f. 5997:17: 5
Aan zaagloon was nog te goed van 1/1 t/m 21-1 f. 120: 0:-

Het ging dus om een grote voorraad. Bovendien moest er nog voor f. 22.599: 7:12 geïnd worden van allerlei klanten. Daarnaast beschikte Frans van Breda nog over f. 1397,75 aan juwelen en sierraden, f. 1215,75 aan ongemund goud en zilver; f. 828,80 aan kleren en f. 1891,30 aan stoffen, linnen enz. Zijn inboedel was f. 2017,45 waard. Frans van Breda was voor de tijd een vermogend man.
Ook zijn tweede bruid was niet onbemiddeld. Maria Pet had een huis op de Hoogendijk en beschikte over een boedel, die op bijna 7700 gulden werden getaxeerd . Het echtpaar betrok de woning van Maria en had daar tot haar dood in 1789 een gelukkig huwelijk.
Uit zijn eerste huwelijk had Van Breda een dochter, die Helena Johanna heette. Op 10 oktober 1769 liet hij zijn testament maken, waarbij hij aan haar als prelegaat een groot notenhouten kabinet, zijn kerkbijbel met gouden sloten en een identieke, maar kleinere bijbel schonk plus de kleren en juwelen van haar moeder . Wat er met de molen moest gebeuren werd niet beschreven.
Maar Frans van Breda zou nog tot 1791 met De Held Jozua en de later aangekochte Adelaar werken. Deze paltrok stond ten zuiden van De Held op het zogenaamde Langeland. De erven grensden aan elkaar. Van Breda verkocht beide molens voor in totaal f. 6500,- aan Hendrik en Trijntje Knots. Deze waren nog jonger dan 25 jaar en toen nog minderjarige, zodat zij bij de verkoop door hun voogden Adriaan Knots en Cornelis Cornelisz Noomen geassisteerd moesten worden. Van Breda was broer en zus Knots zeer terwille, want hij verstrekte over het gehele bedrag een hypotheek tegen een rente van 3,5 procent per jaar, terwijl er geen vaste aflossingen per jaar werden vastgesteld .
In mei 1792 overleed Frans van Breda. De 31ste van die maand verscheen notaris Göbel in het sterfhuis. Hij verzegelde het kantoor van Van Breda evenals een aantal kasten en ladentafels. Dit alles op verzoek van de executeurs-testamentair. Dit had te maken met de enorme omvang van de erfenis. De notaris en zijn klerken hadden liefst dire-en-een-halve maand nodig om de hele inventaris in niet minder dan 270 folio’s te beschrijven. Dertien pagina’s waren er nodig om alle gouden en zilveren voorwerpen te noteren. Het bezit aan waardepapieren als obligaties, hypotheken en rentebrieven, was groot. In totaal vertegenwoordigden ze een nominaal bedrag van f. 151.893,34.

Beide molens gingen later over in handen van Frans Walraven. De Franse overheersing had weinig invloed op de waarde van deze molens, want op 6 januari 1807 verkocht Walraven De Held voor 3000 gulden aan Albert Bleeker met als bijzondere conditie dat hij vrij gebruik mocht maken van het schuitenhuis op het oosteinde van het land ten westen van De Held Jozua. De tussen de molens liggende sloot behoorde bij De Adelaar en Bleeker mocht het erf van deze molen zoveel verlengen als ‘het zich achter desselve uitstrekt.’ Het erf van De Adelaar was dus wat korter dan dat van De Held Jozua .

Op 17 juli 1880 werd er feestgevierd in de Held Jozua. Die dag was H. van der Ben 25 jaar onafgebroken werkzaam aan de molen. Eigenaar Everardus Brants van Doesburgh onthaalde de knechts op een versnapering en “Van der Ben ontving een milde beloning”, wist het Zaanlandsch Nieuws-en Advertentieblad te melden. Het feestvarken was nog niet zo oud, want hij was als knaap al aan de molen begonnen . Dus als kotjongen om het zaagsel uit het zaagselhok te halen en de boodschappen voor de knechts te doen, zoals tussen de middag de pannen met eten ophalen bij de vrouwen van de mannen. Een klusje dat nogal wat tijd vergde, omdat de molen ver van de huizen in het open Westzijderveld stond.
Van der Ben had waarschijnlijk ook nog op De Dienst Jacobs gewerkt. Dat was de eerste molen, waarmee houthandelaar Brandt van Doesburgh werkte.
Brants van Doesburg overleed op 30 juli 1887. Hij was toen eigenaar van de stoomzagerij De Vlijt en de paltrok De Held Jozua, waarmee onder de firmanaam van Doesburgh & Comp. werd gewerkt. Deze zoon was Adriaan Pieter met wie Everardus op 19 april 1876 dit bedrijf had opgericht. Begin januari van dat jaar had Brants van Doesburgh een vergunning aangevraagd voor de inrichting van een stoomzagerij. Deze modernisering van zijn bedrijf leidde er toe dat hij zijn zoon Adriaan in de directie van het bedrijf opnam .
Maar Adriaan was niet de enige zoon. Brants van Doesburgh en zijn echtgenote Maartje Blauwboer, met wie hij op 1 september 1848 in Wieringerwaard was getrouwd, hadden zeven kinderen.
Adriaan Pieter was de oudste. Daarna volgden Jochemina Margreta, die met de Rotterdamse koopman Benjamin Kolff was getrouwd, Anna Elisabeth, Nicolaas Wouter, ingenieur bij Rijkswaterstaat in Nederlandsch Indië, Hermanus Jacobus, die ook houtkoper was en Geertruida Wijnanda Anna, die al was overleden. Zij was getrouwd met de Zaandamse peller Jan Zwaardemaker bij wie ze twee kinderen had. Maria was zeven en Jan Hendrik was zes.
De erfgenamen konden een enorm kapitaal van f. 479.200,- verdelen. Daarvan moest overigens eerst nog 350 gulden afgetrokken worden aan begrafeniskosten. De weduwe ontving f. 299.412,- en de kinderen elk f. 29.906,25. De stoomzagerij De Vlijt en De Held Jozua werden in de boedel gezamenlijk op f. 20.000,- getaxeerd en werden in het erfdeel van Adriaan Pieter opgenomen, zodat deze het familiebedrijf kon continuren. De taxaties werden gedaan door de meester-molenmaker Jacob de Vries, meester-timmerman Aldert Molenaar en de landman Jan Zwikker Psz., die de waarde van de landerijen moest schatten.
Everardus Brants van Doesburgh bleek ook grote bezittingen in de Betuwe te hebben. Hier had geïnvesteerd in landerijen rond Wijk bij Duurstede, Wamel, Druten en Maasbommel. Ook had hij grote beleggingen gedaan in Russische staatsobligaties .
De Held Jozua bleef tot 1923 in bezit van de familie Brants van Doesburgh. De molen werd toen verhuurd aan de gebroeders De Boer, die hem later zouden kopen. In juli 1942 werd De Held Jozua voorzien van nieuwe roeden, die op 20 juni van dat jaar voor f. 700,- waren gekocht. Het ging om de Pot-roeden nr. 2041 (1906) en 2442 (1919), die afkomstig waren uit de watermolen van Barsingerhorn. Deze stond aan de Hoogpolderlandweg in dat Westfriese dorp en was in 1939 gesloopt. De roeden waren op een werf in Uitgeest terecht gekomen, waar de gebroeders De Boer ze op de kop tikten. De Zaandamse molenmaker Boerendans monteerde ze.
De Held Josua is de laatste van de honderden zaagmolen, die in het Westzijderveld bij Zaandam stonden. Tegenwoordig wordt hij beheerd door een stichting. De molen staat nu middenin de woonwijk Westerwatering.