Op 21 juni 1681 werd een stuk weiland geveild ‘genaemt de noorder sevenhont, leggende op en bewesten de nieuwe vaart tegenover Claes Dircksz Haijnes molen.’ Dit was De Groene Hollandsche Tuin, een paltrok balkenzager , die achter het Hollandsche Pad op de oostoever van de Vaart stond.
Cornelis Jansz Otter werkte van 24 augustus 1719 tot 1733 met de molen, die toen voor f. 1900,- in de verzekering stond. In de periode van recessie in de houtzagerij – in het midden van de achttiende eeuw – daalde de waarde naar 1000 gulden en uit dat dal zou De Groene Hollandsche Tuin niet meer opklimmen.
Toen Gerrit Groot op 4 maart 1772 een verzekering afsloot bleef de waarde zoals, die al 40 jaar eerder was vastgesteld. Groot behoorde die dag tot de oprichters van een nieuw assurantiecontract, waarin 17 eigenaren hun molens onderbrachten. De totale verzekerde som van deze molens bedroeg slechts f. 22.000,- .
De achteruitgang bleek voor Groot niet te stuiten. Toen hij in 1797 een nieuwe polis afsloot, gebeurde dat voor slechts f. 800,- met de vermelding, dat de verzekerde som met f. 200,- was verhoogd! Er was dus nog een lichte opleving, maar lang zou de molen niet meer standhouden. In 1798 werd de waarde opnieuw verlaagd tot f. 500,- en een jaar later liet Groot De Groene Hollandsche Tuin op 4 juli uit de verzekering halen . Twee weken eerder was de molen – op 22 juni 1799 – in veiling gebracht en voor f. 460,- verkocht aan Cornelis van der Mark ‘om weg te haalen binnen vier weeken.’