Schout en schepenen van de Banne Oostzaan registreerden op 5 september 1747 de verkoop van een erfje van 40 roeden met een schuur, waarop een molentje stond. Verkoopster was de weduwe Willem Arentsz Joor, die zelf in het huis woonde dat tussen de weg en de schuur stond.
Van deze molen is verder niets bekend. Erg groot was hij niet, want erf, schuur en molentje veranderden voor slechts 245 gulden van eigenaar. Hendrik Nijze uit Oostzaandam was de koper.
Ook de standplaats is niet duidelijk. Het erf werd omschreven als ‘liggende in de Noord’. Met De Noord werd al het land ten noorden van de Dam aan de Oostzijde bedoeld. Dit liep helemaal tot en met het Kalf en besloeg dus een enorme oppervlakte.
De weduwe Joor liet wel vastleggen, dat ‘er op het erf niet gebouwd mag worden als woon-of pakhuis, maar geen molen of dergelijke.’
Het leek er dus op dat Nijze de schuur en het molentje gelijk wilde laten slopen om er iets anders neer te zetten. Een huis of een pakhuis mocht wel, maar een molen wilde de weduwe Joor beslist niet meer achter haar woning.
Ze garandeerde Nijze overigens wel een vrij overpad over haar erf naar de weg.