Op 1 januari 1712 dook de paltrok ’s Lands Welvaren – in de volksmond beter bekend als Lansie – op in een brandverzekering. Op die dag werd de molen voor f. 1200,- ingeschreven door Gerrit Jansz Poort . De molen stond achter het Zonnewijzerspad, de huidige Reigerstraat in Westzaandam, waar de balkenzager tussen de Vaart en de latere spoorweg stond. Aanvankelijk stond het Zonnewijzerspad bekend als het Baanpad. Daar handhaafde ’s Lands Welvaren zich bijna driehonderd jaar, maar in 1903 viel het doek, toen de onvermijdelijke slopers kwamen.
Volgens Pieter Boorsma stond er in Westzaandam nog een tweede ’s Lands Welvaren en wel aan de Hoogendijk. Deze molen, die vooraan de Hoogendijk gestaan zou hebben, trof hij overigens slechts één keer aan in de stukken en wel in een boedelbeschrijving van Guiljam van Elst, die op 30 maart 1770 werd gemaakt. De Zaanse molenkenner maakte hier echter een vergissing. Beide molens waren identiek, zoals uit nieuw gevonden stukken is gebleken.
’s Lands Welvaren dook voortdurend op in de stukken. In de winter van 1726 werd de molen als één van de 110 wagenschotzagers in het Westzijderveld bij Zaandam genoemd door drie schaatsenrijders, die tijdens een tocht door de Zaanstreek alle molennamen noteerden en de eigenaren, die zij kenden. Achter ’s Lands Welvaren noteerden zij Gerrit Poort als eigenaar.
De molen was acht jaar later eigendom van Jan Jansz Haan. Hij was in 1748 overleden, want op 7 december van dat jaar liet Jacob Noomen als voogd over de kinderen van Jan Haan de molen uit de brandverzekering royeren, omdat ’s Lands Welvaren was verkocht . Wie de nieuwe eigenaar werd is niet duidelijk.
Vermoedelijk werkte Haan samen met een broer, die Jacob heette. Deze liet op 2 juni 1745 een beëdigde verklaring opnemen van Jan Jansz Stadlander en Abraham Goosen uit Westzaandam. De eerste was meesterknecht en de tweede middelknecht geweest op de houtzagersmolen van Jacob Haan. De molen werd niet bij naam genoemd, maar in de verzekeringscontracten van de houtzaagmolens komt maar één Haan voor en dat is Jan, de baas van ’s Lands Welvaren.
Het duo legde een getuigenis af, waarin zij verklaarden: “Voor enige jaren hebben wij gemalen op de molen van requirant, als wanneer in het jaar 1738 in de maanden april en mei aan de molen is gekomen Pieter Keyser de Jonge aan wie enige houtwaren werden verkocht.”
Deze houtwaren werden in een molenschuit gebracht. Het ging om grenen-en vuren delen en ribben. De schuit was van Pieter Keyser, zoon van Pieter Keyser de Oude uit Oostzaandam. De lading werd naar een damschuit in de Achterzaan gebracht en vervolgens verder om verhandeld te worden .
Kennelijk was er door Keyser nooit betaald voor deze houtwaren, want anders had Jacob Haan deze getuigenverklaring niet nodig gehad. Vermoedelijk was hij een proces begonnen bij schout en schepenen van de Banne Westzaan. Uit deze verklaring blijkt in elk geval wie er in deze episode op Het Lansie werkten.
Er valt daarna een hiaat in de gegevens, maar op 30 maart 1770 blijkt de molen in bezit van Guiljam van Elst, die op 22 maart van dat jaar overleed. Zijn erfgenamen lieten een staat van inventaris van zijn bezittingen opmaken. Deze erfgenamen waren zijn Amsterdamse echtgenote Alberta Lagrand en zijn dochter Aafje van Elst, die met Hendrik Koome was getrouwd.
Guiljam was eigenaar van een huis en erf vooraan op de Hoogendijk en de zaagmolen ’s Lands Welvaren, volgens de acte ‘staende en gelegen als vooren’ maar zonder dat de belendingen zijn aangegeven.
Hierdoor is de verwarring over de twee molens met dezelfde naam ontstaan. Uit latere stukken blijkt duidelijk dat de molen van Van Elst achter het Zonnewijzerspad stond, zodat er slechts één ’s Lands Welvaren in Westzaandam stond.
Behalve de al genoemde onroerende goederen was het echtpaar Van Elst ook eigenaar van 2/3de part in een woonhuis op de Oude Zijds Achterburgwal in Amsterdam en het land en erf, waar de molen de Koning David op had gestaan. Deze was in 1742 overigens al van dat erf aan het einde van het Stikkelpad – nu de Stationstraat – afgehaald. Verder lagen er houtwaren bij de molen, waaronder 47 grenen balken van 18 tot 38 voet lang plus een lading hout om af te zagen voor Dirk Pennik uit Harderwijk. Deze moest nog f. 435:18:14 voor eerdere bestellingen betalen. Andere klanten waren Anthony Wakker uit Assendelft, die nog voor f. 802,- in het krijt stond en Douwe Groeneweg, die nog f. 368,85 moest betalen. Ook Hendrik Koome, de schoonzoon van Van Elst, stond in het schuldboek. Hij moest nog f. 178,40 afdragen.
Ruim een jaar later vond de boedelscheiding plaats en op die 20ste juli 1771 werd de zaagmolen van Guiljam van Elst toegewezen aan zijn dochter Aafje. ’s Lands Welvaren werd getaxeerd op f. 750,-. Het erf van De Koning David ging ook naar Aafje. Dit lapje grond werd op f. 138,45 geschat. In totaal ontving zij geld en goederen ter waarde van f. 4284: 1:10. De houtwaren bij de molen waren voor f. 998,10 verkocht. In het schuldboek stond nog een bedrag van f. 147,50, dat aan Hendrik Koome moest worden betaald wegens ‘naloopen van de molen en het waarnemen van de negotie.’ Aafje’s echtgenoot trad dus als directeur van dit houtzagersbedrijf op. De molenknechts, die niet met name werden genoemd, moesten nog f. 116,55 aan achterstallig loon ontvangen.
Aafje en Hendrik Koome ontvingen als legaat voor hun zoontje Harmanus het zilveren zakhorloge van Guiljam, dat zij hem moesten geven op zijn 25ste verjaardag als hij meerderjarig werd of als hij ging trouwen. Aafje’s moeder Alberta Lagrand liet op 10 november 1782 haar testament wijzigen en wees haar nicht Adelia Heymans als haar enige erfgenaam aan. Wat er gebeurd was tussen moeder en dochter is niet bekend, maar voor ’s Lands Welvaren had dat geen gevolgen, want de molen was immers als legaat aan Aafje en haar man toegewezen.
Hendrik Koome bleef dertien jaar met de molen werken. Op 1 juli 1784 verkocht hij ’s Lands Welvaren voor f. 1275,-. De transportacte, die schout en schepenen van de Banne Westzaan opmaakten van deze transactie, onthulde eindelijk de juiste standplaats van de molen van Guiljam van Elst. In de eerste plaats werd gemeld, dat Hendrik Koome als gemachtigde van zijn echtgenote Aafje van Elst optrad. Maar ook werd vastgelegd: “De eigenaar van de molen heeft het recht balken in de sloot aan de zuidzijde te leggen tot de molen De Stolp.”
Deze snuifmolen stond achter het Zonnewijzerspad. Bovendien werd aan de nieuwe eigenaar ook een woonhuis en een schuur aan het Baanpad – de oude benaming van het Zonnewijzerspad – verkocht en tenslotte werd nog meegedeeld, dat de windpacht voor de molen f. 8,- per jaar bedroeg. Met deze gegevens staat het vast dat de molen van Guiljam van Elst dezelfde was als de oude vertrouwde ’s Lands Welvaren aan het Zonnewijzerspad, de huidige Reigerstraat.
Koper was Frederik Cardinaal, die de molen vanaf 2 juni 1785 verzekerde voor een bedrag van 1100 gulden . Bij de verkoop was een woonhuis aan het Baanpad – de oude benaming van het Zonnewijzerspad – inbegrepen. De nieuwe eigenaar had het recht ‘balken in de sloot aan de zuidzijde tot de molen De Stolp te mogen leggen.’
Cardinaal bleef lang met de molen werken en slaagde er zelfs in tijdens de franse overheersing, toen het zeer slecht ging met de Hollandse economie, verbeteringen aan te brengen in zijn bedrijf, want op 12 november 1808 sloot hij een nieuwe brandverzekering af, waarbij de verzekerde waarde van zijn molen werd opgevoerd tot 2000 gulden.
Cardinaal was al in 1778 houtzager. Hij werkte toen met De Veldlust, die even ten noorden van De Held Jozua aan de Watering stond. Met deze paltrok zou hij ook tot 4 juli 1811 blijven werken. Cardinaal had dus twee molens in bedrijf, wat niet zoveel voorkwam.
Op die vierde juli werd de polis van beide molens overgeschreven op naam van Jacob Dam met de vermelding ‘eigenaar des vaders molen Fredrik Cardinaal.’ Maar Jacob Dam was geen zoon van Cardinaal, maar een schoonzoon . Hij was gehuwd met Lijsbeth Cardinaal. Cardinaal en Dam waren telgen uit het oeroude houtzagersgeslacht Corver.
Tot 1 januari 1873 is er een hiaat in de gegevens, maar vanaf die dag was Claas Allertsz de Lange eigenaar van Het Lansie. Hij verzekerde de molen voor f. 5000,- via assurantiekantoor Willem van Orden in Zaandam. Dezelfde dag verzekerde hij ook een ladingen hout f. 4000,-. Met het bedrijf van De Lange ging het goed, want zeven jaar later werden molen en schuren voor f. 10.000,-. verzekerd, waarbij de molen op f. 8000,- werd gesteld.
Dat was de laatste opleving van de oude molen.
In januari 1883 trok er een zware storm over de Zaanstreek. Op het Lange Land werd ’s Lands Welvaren zwaar getroffen. Er werd door de windstoten een roede afgerukt. Even verderop verloor Abraham’s Offerande zelfs beide roeden. Het gebeurde op maandagochtend en wonder boven wonder deden zich geen persoonlijke ongelukken voor. Voor eigenaar Cornelis de Lange Asz was het trouwens toch een rampjaar, want half maart hielp hij bij zijn molen met het voorttrekken van een houtschuit, waarbij hij uitgleed en zijn been brak.
De dokter legde op de werf een noodverband aan, waarop Cornelis op een brancard naar zijn huis werd vervoerd, waar de huisarts persoonlijk het been zette .
In 1884 werd de neergang van de windzagerij met ’s Lands Welvaren ingeluid met een verlaging van f. 2000,- en op 22 juli van dat jaar werd de molen verkocht aan Cornelis Psz Zemel. Deze verlaagde de verzekering tot f. 600,- met de aantekening ‘molen buiten werking.’
De Lange bleef wel gebruik maken van de schuren, want op 3 september sloot hij via Van Orden nog een polis van f. 5000,- af voor gezaagd hout dat in de loodsen lag opgeslagen. Zemel was sloper van zijn beroep en over het algemeen maakte hij korte metten met de talrijke molens, die hij op veilingen aankocht. Maar met ’s Lands Welvaren had hij kennelijk compassie, want op 22 juli 1887 liet hij de verzekering van de molen weer verhogen tot f. 1000,-. Kennelijk werd er ook weer gezaagd. Zemel verzekerde voor hetzelfde bedrag aan houtwaren en liet de schuren voor f. 4000,- onderbrengen. Tot 1896 bleef hij actief met de paltrok, die toen op 23 april aan de houthandelaar Pieter Schipper Gsz werd verkocht. De brandpolis werd verhoogd tot 2000 gulden, maar toen Jan Muusse Jsz op 29 december 1898 eigenaar werd, werd dit bedrag weer verlaagd tot 1500 gulden. Erg florissant gingen de zaken uiteindelijk niet meer, want Muusse werd door Van Orden op 29 juni 1900 uit de verzekering gegooid. ‘Wegens wanbetaling’, meldde het assurantiekantoor in zijn administratie .
In 1903 volgde het definitieve einde. ’s Lands Welvaren draaide tot het einde met een houten as. Dat was een bijzonderheid, want vrijwel alle molens werden na 1850 van een ijzeren as voorzien. Cornelis Zemel had de oude houten as in 1889 zelfs nog laten vervangen door een nieuwe as van hout.