Willem Jansz Hen verzekerde op 3 juli 1681 de volmolen De Rode Hen tegen brand. Het bouwjaar van deze molen werd niet gevonden, maar gezien de overeenkomst tussen de naam van de eigenaar en die van de molen kan het niet anders of Hen was de bouwer en dat zal wel niet lang voor 1681 zijn gebeurd. De molen werd stond ten noorden van de Noordervaldeursloot in Oostzaandam en iets ten westen van de Gouw. Er moe st een jaarlijkse windpacht van f. 5,- worden betaald
Net als zoveel andere molens ging het hier om een partenrederij, wat op 29 december 1695 bleek toen Willem Hen 1/10de part kocht van de erfgenamen van Pieter Hendriksz Stock. Omstreeks deze tijd werd de molen omgebouwd tot pelmolen, want op 21 januari 1700 verzekerde Willem Jansz Hen de Rode Hen als pelmolen voor een bedrag van f. 1295,-, waarvoor hij een premie van f. 35,- moest betalen. Hij was toen nog steeds niet voor de volle honderd procent eigenaar van de molen. Hen verzekerde namelijk 7/10de part. De overige 3/10de bleef buiten beschouwing. In 1708 stapte Hen uit het brandcontract .
De molen was in 1726 in handen van Cornelis Cornelisz Kalf. Over deze periode is weinig bekend.
Pas acht jaar later doken er nieuwe gegevens over De Rode Hen op, toen Cornelis Jansz Kalf en Bregje Jans Kuyper een contract sloten. Dit was een enigszins wonderlijke overeenkomst, want Bregje betaalde f. 3800,- contant voor 3/4e part van de molen. De overeenkomst ging op 1 januari 1744 in en ‘duurde tot de dood van beiden en langer niet.’ Bovendien werd vastgelegd dat in het geval Cornelis Kalf zou overlijden, zijn erfgenamen f. 3800,- moesten terug betalen aan Bregje. Enkele dagen later legde Kalf deze clausule ook vast in een testament .
Op 19 augustus 1783 bleek dat de molen nog steeds als partenrederij werd gedreven. Rutger Taanman was overleden. Hij voerde al vanaf begin 1781 de directie over de molen. Toen kocht hij op 6 januari voor f. 650,- 3/32e part van Lourens Louwe . De molen was toen voor f. 3000,- verzekerd en Rutger Taanman zou dat bedrag kort voor zijn dood nog opvoeren tot f. 4000,-.
Taanman en Louwe namen tot die dag gezamenlijk deel in de pelmolen Het Huis te Muiden of De Zeef, waarin ze elk voor een 1/8e part deelnamen. Zij verkochten deze parten voor 1000 gulden per stuk aan de gebroeders Duyn, bekende pellers uit Oostzaandam . Rutger Taanman had ook nog belangen in De Jonge Kweeker of Koekebakker en diens buurman De Oude Kweeker.
Uit de prijs van het Rode Hen-part, dat Taanman van Louwe kocht blijkt dat de pelmolen toen op 7000 gulden werd getaxeerd. Hoe snel het tij kon keren bleek na de dood van Rutger in het voorjaar van 1783.
Gerrit Taanman kocht in augustus van dat jaar alle parten op. Deze waren eigendom van Bregje Calff, de weduwe van Rutger voor 7/16e part, Maritje Corff, de weduwe van Jan Corff voor 6/16e part, Cornelis Corff, die met Barbertje Taan was getrouwd en Cornelis Pekelharing, die alle twee 3/32e part in eigendom hadden. Gerrit betaalde nog maar 2050 gulden voor de molen , zodat de prijs in twee jaar tijd enorm gekelderd was.