De Poelsnip stond op de noordoosthoek van de Hemmes aan de weg in Oostzaandam. De windbrief voor de molen werd op 8 maart 1695 afgegeven aan Claes Pietersz Jut, maar onder de molenkap was het jaartal 1689 geschilderd. Net als bij veel andere molens was de windbrief dus later afgegeven. Het jaartal 1689 doet vermoeden dat De Poelsnip van elders afkomstig was. Dit omdat op 10 mei 1695 door schout en schepenen van de Banne Oostzaan, waaronder ook Oostzaandam viel, de verbandacte voor De Poelsnip werd opgemaakt. In deze verbandacte werd een windpacht van f. 12,- per jaar vastgelegd, wat voor een oliemolen uitzonderlijk hoog was. Eigenlijk werd dit bedrag alleen geëist van pelmolens. Wellicht is De Poelsnip dus als zodanig bij de Hemmes gebouwd. In deze verbandacte werd ook de datum vastgelegd, waarop de molen gangbaar werd. Dit was 10 augustus 1692 . Het in de kap gevonden jaartal kan dus niet op het bouwjaar in Zaandam duiden.
In 1719 bleek de molen in handen van de broers Jan en Claes Dekker, maar toen in 1733 het Olieslagerscontract voor molens werd opgericht behoorde de grote olieslager Pieter Peyt ook tot de eigenaren. In hetzelfde jaar zou het tot een conflict tussen de partners komen, waarbij de verdeling van de parten bleek. Op 28 april stapten de gebroeders Dekker naar notaris Pieter Leur in Zaandam om een insinuatie te laten vastleggen. Deze aanzegging kon later in gerechtelijke procedures worden gebruikt.
Jan en Claes Dekker bleken in het bezit van 3/8ste part in de molen en huurden de overige 5/8ste part van Peyt. Deze was ook deelnemer in de onderneming van de broers, want de lading van De Poelsnip werd steeds op naam van Dekker en Peyt verzekerd tegen brandschade in het Olieslagerscontract. Op 1 mei was de huurovereenkomst
afgelopen. Jan en Claes Dekker wilden het molenpart van Peyt opnieuw huren, maar kennelijk wilde Peyt voor eigen rekening gaan werken.
In hun insinuatie deden broers voorstellen om tot een oplossing te komen: “Peyt mag voorwaarden opstellen, maar wij stellen voor dat de molen aan de meest biedende wordt verhuurd. Wij verzoeken u voor aanstaande vrijdag 1 mei 1733 bij de notaris bekend te maken hoe u met ons over de huurprijs wilt accorderen.”
Jan en Claes Dekker stelden dus voor dat zowel zij als Peyt een huurprijs zou noemen bij de notaris en dat het gebruik van de molen aan de hoogste bieder werd gegund. Bovendien stelden zij Pieter Peyt aansprakelijk voor alle kosten, die zij zouden moeten maken indien het op een rechtszaak uitdraaide als hij niet aan de eis voldeed om voor 1 mei zijn prijs bekend te maken of tot een oplossing te komen.
Zoals gebruikelijk ging de notaris naar het huis van Peyt en las hem daar de aanzegging voor. Peyt antwoordde: “In zal mij daarover bedenken .”
Kennelijk draaide hij bij, want in 1734 werden molen en lading opnieuw op naam van de gebroeders Dekker en peyt verzekerd in het Olieslagerscontract .
Op 28 oktober 1868 werd De Poelsnip door bliksem getroffen. Vijf jaar eerder was door de Kalver smid Kroon een ijzeren roede in de molen aangebracht. Dat was de eerste, die in de Zaanstreek werd gebruikt. De klap van de blikseminslag rukte één roede van De Poelsnip volledig af. Ook een oliebak werd zwaar beschadigd, terwijl de dakramen allemaal sneuvelden.
De molenmakers Simon Otter, die voor het Olieslagerscontract optrad, en Gerrit Slop, namens eigenaar C.G. von Reecken taxeerden de schade op1650 gulden .
De Poelsnip werd in februari 1922 tot stellinghoogte afgebroken. Daarvoor draaide hij jarenlang als proefmolen. Er werden monsters van ladingen zaad gebracht, waarna aan de hand van de resultaten van het olieslaan met De Poelsnip de waarde van deze ladingen werd bepaald.
De molen werd na de afbraak verkocht naar Budel, waar hij als meelmolen in gebruik werd genomen. Tot 1937 bleef De Poelsnip in dit Brabantse dorp staan. Toen achterhaalde de zo gevreesde Rode Haan hem.