De windbrief voor Het Rode Hert op de oostoever van de Vaart achter het Wijnkanspad in Westzaandam werd op 2 september 1671 afgegeven aan Pieter Jacobsz Schoen. De molen werd als tabakstamper gebouwd.
Gerrit Claesz Joor werd er op 5 juli 1725 eigenaar van. De molen werd toen nog steeds als tabaksmolen gebruikt. Op 30 april 1730 was er een begin van brand ontstaan in de eest, de drooginstallatie voor de vochtige tabak, maar men wist het vuur tijdiig te bedwingen. Joor was toen nog steeds eigenaan. Hij zou dat tot zijn dood blijven. Hij overleed aan het eind van 1741, waarop de molen op 21 december werd geveild en gekocht door Samuel Valentijn. Er was toen sprake van een verfmolen. Valentijn betaalde de weduwe van Gerrit Joor met een kustingbrief ter waarde van f. 1630,- tegen 3 procent rente en een zogenaamde schepenkennis, ook een schuldbekentenis, van f. 630,- eveneens tegen 3 procent rente per jaar. De weduwe kon deze bedragen opeisen mits zij een opzegtermijn van drie maanden voor de kustingbrief en veertig dagen voor de schepenkennis in acht nam.
Op 5 mei 1745 was het zover en liet zij Valentijn per insinuatie – een notariële aanzegging – meedelen, dat zij haar geld wilde hebben. Valentijn antwoordde: “Ik sal het op sijn tijt opbrengen .”
Op 2 februari 1745 werd de jaarlijkse vergadering van het brandcontract in De Otter in Westzaandam gehouden. Voor het eerst sinds de oprichting in 1739 werd de bijeenkomst niet in De Zwaan in Zaandijk of De Prins van Oranje – nu De Waakzaamheid – in Koog aan de Zaan gehouden. Deze tussentijdse bijeenkomst werd bij elkaar geroepen, omdat de snuifmolen ’t Hart in Westzaandam op 22 januari was verbrand. De molen was dus voor de tweede keer verbouwd. Er was niets anders overgebleven dan een smeulende puinhoop. De molen was verbrand tot op de pilaren, zoals dat in het vakjargon heette. Eigenaar Samuel Valentijn was verzekerd voor 2000 gulden en zou dus na aftrek van vijf procent eigen risico f. 1900:-:- ontvangen.
Dit bedrag werd opgebracht door de verkoop van drie obligaties ter waarde van f. 752:12:-,f. 500:-:- en f. 400:-:-. De rest moest opgebracht worden door de 26 deelnemers, die elk 1 procent van hun verzekerd kapitaal moesten betalen. Het totaal van de verzekerde waarde van de molens was inmiddels opgelopen tot f. 45.500:-:-, zodat er nog eens f. 455:-:- binnenkwam. Met de verkoop van de obligaties bracht dit het totaal op f. 2107,60, zodat er na aftrek van de 1900 gulden voor Valentijn nog f. 207,60 overbleef. Dit bedrag is ongetwijfeld weer aan de reserve toegevoegd. Op 16 februari bevestigde Sam Valentijn bij notaris Pieter Leur, dat hij zijn geld ontvangen had. De Westzaner was dus tien dagen nadat zijn molen verbrand was al uitbetaald.