De windbrief voor De Christoffel op de Koger Hem in Koog aan de Zaan werd op 22 september 1654 uitgereikt aan Stoffel Baertsz Veen en de naam van de molen is daarmee ook gelijk verklaard. Stoffel plakte zijn eigen voornaam er op. Deze koopman zou in 1670 ook één van de stichters van de papiermolen Het Guiswijf aan het Guispad in Zaandijk zijn . Stoffel woonde op het moment van de bouw van De Christoffel nog in Westzaan. Dat bleek toen hij op 15 oktober 1654 de verbandacte voor de molen ontving van schout en schepenen van de Banne Westzaanen. In deze verbandacte werd hem ‘het recht van de wind’ de gegeven. Dit was een jaarlijkse belasting, die voor De Christoffel op 5 pond Vlaamse Groten werd vastgesteld. Dat stond gelijk aan f. 5,00. Daarmee zat de nieuwe Koger oliemolen gelijk in de hoogste categorie, waaruit geconcludeerd kan worden dat De Christoffel toen tot de grootste molens in de Zaanstreek behoorde .
Veen was dus aanvankelijk olieslager. Dat deed hij ook in opdracht. Zo tekende hij op 22 april 1679 een overeenkomst met de Amsterdammer koopman David Meurant voor het slaan van 30.000 koeken. De acte voor dit contract werd op 22 april 1679 door notaris Willem Cael uit Koog opgemaakt .
Meurant was een vooraanstaand koopman. Zijn nazaten Pieter en David Meurant speelden een belangrijke rol in het Olieslagerscontract, de brandverzekering, die in 1727 voor de ladingen en in 1733 voor de molens zelf werd opgericht. Pieter Meurant maakte jarenlang deel uit van de gecommitteerden – de directie – van dit brandcontract.
Meurant was zelf ook olieslager met De Drie Olievaten in Oostzaan. Deze molen zou aanvankelijk naar Engeland geëxporteerd worden, maar oorlog met dit land verhinderde dat, waarna hij in 1640 in Oostzaan werd opgebouwd en daar de toepasselijk bijnaam “De Engelsman” kreeg . De molen bleef meer dan een eeuw – tot 1749 – in het bezit van de familie Meurant.
Met de eerste Christoffel liep het minder goed af. De molen, die beter bekend was onder de merkwaardige bijnaam De Broodkorf, brandde op 28 oktober 1684 tot de grond toe af , maar werd wel herbouwd al duurde dat zes jaar, waarna opnieuw een windpacht van 5 gulden werd vastgesteld. Op 31 augustus 1690 verzocht Pieter Claesz Jut om met zijn nieuwe gebouwde oliemolen De Christoffel ingelaten te worden in een brandcontract . Veen was in 1670 kennelijk geheel overgeschakeld op de papiermakerij. Hij werd toen samen met Claes Jansz Wit genoemd als houder van de windbrief van Het Guiswijf, hetgeen er op duidde dat zij samen de directie over deze nieuwe papiermolen voerden.

De molen stond ook bekend onder de naam De Broodkorf en zo heette ook het pad, waaraan De Christoffel stond: het Broodkorfspad. Op 6 december 1753 werd er een padreglement voor dit straatje vastgesteld, waarbij alle eigenaren van het onroerend goed zich verplichtten tot gezamenlijk onderhoud. Jan Claesz Kuijper was eigenaar van De Christoffel ‘aan de noortsijde van ’t selve pat’. Hij moest anderhalve portie in het onderhoud betalen. Deze porties werden ongetwijfeld vastgesteld aan de hand van de omvang van het betreffende onroerend goed. Naast De Christoffel, die aan de Zaan stond, stond pakhuis De Salm van de Zaandijker papiermakers Claes en Aris van der Leij (1 portie) en vervolgens kwam het oliebakhuis van olieslager Gerrit Caescoper Honigsz in Comp. (1/2 portie). Daarnaast stond het pakhuis De Nieuwe Schuur van de weduwe Dirk Kluijs (1 ½ portie), dat ook van behoorlijke omvang was Kluijs was in de eerste helft van de achttiende eeuw één van de grootste olieslagers van de Zaanstreek en dus van het land.
Aan de zuidzijde van het pad stond tegenover de molen de gorterij van de Erven Arent Breet en Comp uit Zaandijk, goed voor 1 portie. Dan kwam het pakhuis De Ruijs van Pieter Nanning en Claas van der Leij (1 portie) en het oliebakhuis van Claas Honig in Comp (1/4 portie). Pakhuis De Visser van Jacob Janse Honigh en Gerrit Caescoper Honigsz was goed voor 1 portie en het bij dit pakhuis behorende oliebakhuis van dezelfde eigenaren stond voor ¼ portie op de lijst.
Zo is precies bekend hoe de situatie aan dit nog steeds bestaande pad in het midden van de achttiende eeuw was. De eigenaren kwamen overeen alle kosten voor onderhoud van de straat, brug en wal te zullen betalen overeenkomstig de vastgestelde portie, waarvan er in totaal dus acht waren.
Jan Claesz Kuijper en Gerrit Caescoper Honigsz werden als padmeesters aangesteld. Als één van beiden kwam te overlijden kon de andere een nieuwe padmeester kiezen. Het reglement voorzag er in dat beide padmeesters er voor moesten zorgen dat de brug zodanig verbouwd werd dat de brandspuiten er behoorlijk overheen konden gaan.
De eigenaren van de percelen aan de noordzijde van het pad en de baas van De Christoffel moesten bovendien het uitdiepen van de sloot naar het Vossepad betalen. Dat was dringend nodig, omdat de doorvaart belemmerd dreigde te worden. Er waren echter problemen met de eigenaren aan dit laatste pad, die kennelijk niet mee wilden betalen, zodat de uitvoering werd uitgesteld tot dat er een overeenkomst was .
Met Jan Kuijper ging het niet goed. Toen hij in 1757 overleed, moest zijn onroerend goed verkocht worden op last van zijn crediteuren. De Christoffel ging voor f. 4250,- naar de Westzaner Jan Stark en zijn compagnon Jan Barkhout uit Westzaandam. Ook de oliemolen De Vogelstruys aan de Mallegatsloot en de verfmolen Het Gekroonde Zeepaard aan de Weelsloot in Koog bleken toen eigendom van Kuijper. Deze molens werden eveneens verkocht .
Vermoedelijk was De Christoffel bij deze verkoop hoognodig aan restauratie toe, want toen Stark en Barkhout de molen zeven jaar later op 15 maart aan Jan Haremaker uit Koog verkochten ontvingen zij liefst f. 11.500,-. Weliswaar gebeurde dat in een periode, waarin het goed ging met de olieslagerij, maar het prijsverschil met 1757 was exorbitant .