Cornelis Duyn ontving op 14 januari 1728 de windbrief voor de tabakstamper De Zes Gebroeders. De molen stond ten westen van de Watering ongeveer ter hoogte van de paltrok De Held Josua. De windbrief werd, zoals in zoveel gevallen, afgegeven, terwijl de molen al enige tijd in bedrijf was. Dat blijkt uit de inschrijving in een brandcontract, die op 13 december 1727 plaatsvond. Toen Cornelis Duyn de molen voor f. 2000,- liet verzekeren werd daarbij aangetekend ‘nieuw gebouwde molen .’
De eigenaar nam het niet zo nauw met de juiste aangifte van zijn nieuwe tabakstamper, want toen schout en schepenen van de Banne Westzaan op 25 maart 1728 de verbandacte opmaaken en daarin een windpacht van f. 3,- per jaar vastlegden gaf Duyn op dat de molen op 1 februari van dat jaar was beginnen te malen. Vanaf die datum moest hij de jaarlijkse belasting op het gebruik van de wind betalen, maar de molen was dus al enkele maanden eerder gangbaar .
Cornelis Csz Duyn was al langer actief in de snuifhandel. Dat bleek uit een insinuatie, die hij op 1 juli 1727 liet vastleggen bij notaris Pieter Leur in Zaandam. Hij deed dat op verzoek van de impostmeester van de inkomende tabak en verklaarde onder ede: “Vrijdag 27 juni 1727 is ’s morgens zeker schipper bij mij geweest om zeven vaatjes snuijftabacq te vervoeren en te brengen naar Rotterdam aan ene Poulis Kaelis.”
Uit de verklaring van Duyn blijkt dat de papieren voor de impostmeester – de man, die de belasting op deze tabakswaren moest innen – niet in orde waren ‘om reden van onwettigheyd of eenige ander abuys,’ liet Duyn weten .
De impostmeester had deze verklaring nodig om de schipper voor het gerecht aan te pakken, zodat hij alsnog de verschuldigde belasting kon innen.
De Zes Gebroeders bleef steeds in handen van de familie Duyn. Cornelis stond tot 5 juni 1751 als eigenaar in het verzekeringscontract. Hij was toen oud-burgemeester van Westzaandam en ook eigenaar van snuifmolen De Gekroonde Vrede. Bovendien leverde hij voortdurend equipage voor Oostindiëvaarders, die vanuit Amsterdam vertrokken. Op 12 februari 1750 had hij zijn testament laten maken. Hij was toen kennelijk al ziek. Cornelis liet een aantal legaten vastleggen. Zijn zoon Jan kreeg De Vrede toegewezen en Willem De Zes Gebroeders. Deze molens werden beide op 4000 gulden getaxeerd en stonden vlak bij elkaar. Eigenaar en molenvolk van De Zes Gebroeders hadden altijd vrij pad over het land van De Vrede, een voormalige oliemolen achter het Zonnewijzerspad, de huidige Reigerstraat. Cornelis was getrouwd meet Maritje Claes en zij kreeg levenslang de beschikking over hun huis tegen een huur van f. 45,- per jaar. De kinderen, die nog ongetrouwd zouden zijn bij zijn overlijden, konden rekenen op een prelegaat van f. 500,-. Het ging hier om Cornelis Cornelisz Duyn, ‘tegenwoordig uytlandig’ en Trijntje Duyn en de minderjarige erfgenamen Hendrik Knots en Aris van Broek. Men was toen minderjarig als men jonger dan 25 jaar was en ongehuwd.
Duyn sr. kwam voor 14 november 1750 te overlijden . Toen op 9 december een staat van inventaris van zijn boedel werd gemaakt bleek hij zeer gefortuneerd. Behalve de molens was hij in bezit van parten in twaalf verschillende schepen en een kuiperswinkel. Verder stonden er een hele reeks obligaties op zijn naam en bleek hij actief in de houthandel. In zijn ‘houtnegotieboek’ werd voor f. 1394:17: 2 aan tegoeden aangetroffen, terwijl bij de bovenkruier zaagmolen De Bonte Arend voor f. 3600,- aan ongezaagd en f. 2630,- aan gezaagd hout lag. De Bonte Arend was toen eigendom van Adriaan Duyn, die dus als loonzager voor zijn familielid werkte.
Maar de voornaamste inkomsten kwamen ongetwijfeld uit de snuifmalerij. Hierin had Duyn enorme credieten uitstaan. Zo had hij van de weduwe Isaac Delprat over de jaren 1747-1750 nog f. 38.886,20 (!) tegoed. Na zijn dood kwam daar op 4 november nog f. 889,30 bij en tot en met 3 december nog eens f. 1455,65.
Vermoedelijk werd dat niet alleen verdiend in de twee molens van Cornelis Duyn, want hij had grote voorraden liggen bij De Hovenier, die eigendom was van Hendrik Duyn, en de molen van Dirk de Graaf en Jan Bleeker. Dit was De Chocolaad aan het Papenpad. Bij De Hovenier aan de Watering lag 5000 pond gemalen ‘vergiens stelen’. Dit was de term voor tabakstelen, die uit Virginia in Noord-Amerika werden aangevoerd. Bij De Chocolaad lag voor 15.100 pond aan snuiftabak ‘vergiens’ en 7100 pond ‘jolands’, een uitdrukking, die ik niet thuis heb kunnen brengen.
De voorraden duiden er op dat met deze twee molens in opdracht van Cornelis Duyn werd gewerkt. Bovendien had Duyn nog een schuld van f. 462,50 voor maalloon aan Dirk de Graaf. Bij de schuldeisers kwam ook molenmaker Gerrit Eyk voor, die nog f. 68,95 tegoed had .
De verdeling van de boedel vond op 9 april 1751 plaats. Er waren negen erfgenamen, die allemaal een kindsdeel ontvingen. Weduwe Maritje Claas Oosterhoorn behoorde tot hen en ontving eveneens zo’n kindsdeel van 8200 gulden. De houtwaren bij De Bonte Arend werden toegewezen aan Adriaan Duyn, de eigenaar van deze molen .
De snuifmolens kwamen, zoals Cornelis had bepaald, bij zijn zoons Jan en Willem terecht en zij richtten kennelijk een nieuw bedrijf op met Hendrik Duyn, want zij bleken allemaal voor een derde part eigenaar van De Zes Gebroeders.
Op 5 juni 1751 werd de Zes Gebroeders verzekerd door Willem Cornelisz Duyn, die volgens het testament en de boedelscheiding eigenaar van De Gekroonde Vrede was geworden. Hij had namens zijn compagnons ongetwijfeld de verzekering afgesloten, die dan zoals gebruikelijk op zijn naam werd gesteld als directeur van het bedrijf, dat met de molen werkte.
Een jaar later volgden Hendrik en Jan Duyn hem op met de aantekening, dat zij de molen gekocht hadden van de weduwe Willem Duyn.
Dit was niet geheel correct. Willem verzekerde de molen weliswaar, maar hij was net als zijn broers slechts eigenaar voor 1/3de part. Dat bleek op 28 augustus 1752 toen zijn weduwe Jacoba Tinot een contract aan ging met Hendrik en Jan. Daarin werd bepaald dat het part van Willem voor f. 1800,- werd overgenomen van Jacoba, maar dat de nieuwe eigenaars dit bedrag ‘onder zich mochten houden op interest.’ Jacoba Tinot trad wel uit de ‘Compagnieschap van het Snuijfmaalen’, die haar man met zijn broers had. Hendrik en Jan Duyn gingen samen verder .
Hendrik Duyn liet zijn halve part in 1755 uitschrijven uit de brandverzekering. Zes jaar later lieten hij en zijn vrouw Geertje Brouwers een codicil maken, dat als toevoeging diende voor het testament dat zij op 10 april 1733 al hadden laten opstellen door notaris Pieter Leur. In deze zogenaamde ampliatie werden prelegaten voor dochter Neeltje en de zoons Dirk en Cornelis vastgelegd. Bij het overlijden van haar moeder kreeg Neeltje al haar kleren en juwelen. Bij het overlijden van de vader ontving Dirk zijn kleren, een best bed, 6 lakens, 6 stoelen, 6 slopen, 6 kussen en 6 peluws, een beste spiegel en een beste gladde kast. Bovendien was er f. 1500,- voor hem gereserveerd buiten zijn gewone erfdeel. Cornelis Hendriksz Duyn kreeg de ‘vrijheyt van keuze van de molen De Zes Gebroeders met erf, landerijen, pakhuis en gereedschappen in deling aan en over te nemen tegen een somma van f. 3600,-.’
Ook werd bepaald dat indien Neeltje bij de dood van haar ouders nog geen twintig jaar was de erfenis niet verdeeld mocht worden. Zij moest dan onder ‘opsigt van de voogden en executeurs en met een dienstmeyt in het ouderlijk huis blijven wonen en tot last van de boedel moeten worden onderhouden.’
Op haar twintigste dienden de voogden – dit waren haar al meerderjarige broers Dirk en Cornelis, oom Adriaan Duyn en Jacob Noomen – een veniam atatis, een bewijs van meerderjarigheid, aan te vragen bij de hoogmogende heren van de Staten van Holland en West-Friesland. Dit was een opmerkelijk besluit van de ouders, omdat dergelijke bewijzen vrijwel uitsluitend voor jongens werd aangevraagd, zodat zij zaken konden doen als zij wees of halfwees waren geworden . Dit codicil werd op 16 januari 1761 opgesteld en Hendrik Duyn zou nog in hetzelfde jaar sterven.
Op 21 december verleende Geertje Brouwers machtiging aan haar zoons Dirk en Cornelis ‘om al haar zaken en affaires voor en in haar naam te bedienen .’ Vier dagen later stelden moeder Geertje Brouwers en haar zoon Cornelis Duyn een contract op voor een nieuw bedrijf. Geertje bracht De Zes Gebroeders. Cornelis de snuifmolen De Vrede, die hij dus had overgenomen van zijn oom Jan. Hij bleek al veel met zijn vader samen gewerkt te hebben en kende de kneepjes van het vak. Het nieuwe bedrijf zou onder de naam Weduwe Hendrik & Cornelis Duyn op 1 januari 1762 starten.
De hoofdpunten uit de stichtingsakten waren:
– ieder blijft eigenaar van zijn molen en moet die voor eigen kosten onderhouden en repareren.
– ieder betaalt de helft in de kosten van de knechts, schuiten, vrachten en arbeidsloon.
– Cornelis Duyn beheert de boeken en ontvangt f. 600,- aan jaarsalaris.
– elk jaar worden in januari de boeken gesloten en de winst verdeeld of het verlies aangezuiverd.
– als Geertje Brouwers overlijdt zet Cornelis Duyn de compagnieschap voort totdat zijn zuster Neeltje is gehuwd of meerderjarig is geworden. Dan zal de compagnieschap als gescheiden worden beschouwd en alleen op naam van Cornelis Duyn worden voortgezet.
– hij zal dan ook de molen De Zes Gebroeders mogen aannemen, zoals in het codicil was bepaald.
– als Cornelis eerder overleed dan zijn moeder, dan kwam de compagnieschap aan zijn huisvrouw zo lang zij ongetrouwd bleef. Zij genoot dan 1/3de part van de winst, terwijl Geertje Brouwers 2/3de part zou krijgen. Bij hertrouw van de weduwe van Cornelis verviel de hele compagnieschap aan Geertje.
Met deze regeling was er dus voor gezorgd, dat de snuifmolens in de familie Duyn zouden blijven en niet bij aangetrouwde familie zouden terechtkomen .
Op 25 juni 1777 dook Cornelis Duyn nog op. Hij liet op die dag De Zes Gebroeders uit het brandcontract schrappen . Hij deed dat namens zijn moeder. De molen was al die tijd voor f. 2000,- verzekerd . Daarmee was ook deze snuifmolen onderverzekerd, want in 1780 werd hij nog op f. 3600,- getaxeerd, zodat het een tamelijk grote molen moet zijn geweest.
Daarna werd er niets meer over De Zes Gebroeders gevonden, zodat hij omstreeks dit jaar wel zal zijn gesloopt.