De Dood is een bijzonder geval. Deze paltrok stond ten oosten van de Heerenwatering achter de Nieuwe Kerk. Willem Reijersen kreeg op 7 juli 1645 de windbrief. Claas Schoen kocht de molen in 1677 voor f. 950,- met schuur en gereedschappen. In 1719 veranderde De Dood op een zeldzame wijze van eigenaar. Toen ruilde Harmen Decker de molen namelijk met Hendrik Dirksz Nomen, de eigenaar van Het Blauwe Hert achter het Botenmakerspad. Dat gebeurde op 2 maart en ruim een maand later – op 27 april – verkocht Noomen de wagenschotzager De Dood voor f. 662,- aan Dirk Jansz Grood uit Koog “om van zijn standplaats te halen.” In de notariële acte over deze verkoop wordt de koper overigens Graet genoemd, maar het gaat om dezelfde persoon als degene, die in de transportacte van schout en schepenen van de Banne Westzaanen Grood wordt genoemd.
Maar De Dood verdween niet definitief uit Zaandam. Want aan de Heerenwatering werd een nieuwe molen met dezelfde naam gebouwd, die pas op 21 januari 1801 van zijn erf verwijderd bleek te zijn .
De nieuwkomer stond er in elk geval al in 1771, want toen IJsbrand Koning, de eigenaar van bovenkruier zaagmolen De Walrot in de Molenbuurt, op 26 april 1771 overleed, werd zijn complete boedel beschreven. Daarin kwam een stuk land voor aan het eind van het Noorderkerkpad. Dit land grensde aan de Vaart en een groot aantal moleneigenaren moest aan Koning recht van overpad betalen. Onder hen was ook Dirk Hendriksz Noomen, eigenaar van de molen De Dood. Hij moest jaarlijks f. 2,- bijdragen aan de onderhoud van dit populaire molenpad .
Dit was de eerste vermelding van de herbouwde Dood. Lijsbeth Isaacs ten Bruggen, de weduwe van Dirk Hendriksz Nomen verkocht de molen op 24 januari 1785 voor f. 1050,- verkocht aan de houtzager A.F. Zoda uit Leiden.
In de verkoopacte werd voor A.F. Zoda ook het recht van overpad over het land van de weduwe, die dus kennelijk bij de molen woonde, geregeld en er werd vastgelegd, dat het erf haar eigendom zou blijven, indien de molen verplaatst zou worden. Er was dus geen sprake van onmiddellijke afbraak en verplaatsing. In dat geval had Zoda het recht van overpad niet hoeven laten vastleggen. Zoda heeft de molen kennelijk nog in Zaandam in bedrijf gehad. Wanneer de verplaatsing naar Zoeterwoude plaats vond is niet bekend. W.P. Buys beweert in zijn boek De Windmolens van de Zaanstreek, dat in 1918 verscheen, dat dit in 1805 gebeurde, maar toen was het erf van De Dood al minstens vier jaar leeg .
De in april 1719 afgebroken molen verdween ook niet, maar werd door Dirk Groot in Koog weer opgebouwd aan het Breedweer in het verlengde van de Varkenssloot.