Cornelis Claesz Decker liet in 1679 een pelmolen bouwen, die vlak bij de pelmolen De Dekker op een erf bij de Noordervaldeursloot stond. Het logisch gevolg was dat de nieuwe molen de naam De Jonge Dekker ontving en de eerste molen voortaan De Oude Dekker werd genoemd. Cornelis Dekker ontving op 24 augustus 1679 de windbrief voor zijn nieuwe molen
De exacte standplaats van De Jonge Dekker werd nooit gevonden.
Twintig jaar na de stichting van de molen was hij nog steeds in eigendom van de familie Dekker. Op 22 januari 1692 kocht Pieter Pietersz samen met Pieter Dekker een kwart part in de molen voor f. 1850,- . Cornelis Veghtersz was de verkoper. Uit deze gegevens blijkt dat De Jonge Dekker net als zoveel andere molens in een partenrederij was ondergebracht.
Dirk Pietersz Dekker sloot op 26 oktober 1699 een brandverzekering af, waarbij de molen op f. 3675,- werd getaxeerd. Twee jaar later werd deze verzekering overgeschreven op naam van Cornelis Vingerling, die op zijn beurt werd opgevolgd door zijn zoon Jan, die de molen op 11 mei 1719 nog steeds verzekerde .
Hoe het daarna met het eigendomsrecht zat is niet duidelijk. Vanaf 17 februari 1723 werden uitsluitend verzekeringen van de lading van De Jonge Dekker gevonden. Dat duidt er op dat de molen na die periode werd verhuurd. De eerste huurder was Volkert Kalf, maar op 17 februari 1723 werd de verzekering overgeschreven op naam van Jacob Span . Hij werd opgevolgd door Jacob Gans (1728), maar vermoedelijk ging het hier om een verschrijving van de notarisklerk en was dit dezelfde persoon als Span. De familie Span woonde op het Kalf. De naam Gans komt nergens anders voor.
In het pellerscontract was Pieter Dirksz Kalf in 1729 de opvolger van Span en op 28 april 1733 trad Cornelis Jacobsz Leen aan als huurder. Vijf maanden later verzekerde hij ook de molen, zodat hij De Jonge Dekker dus had gekocht. De verzekerde som was fors gedaald ten opzichte van het begin van de achttiende eeuw. Leen zou nog maar f. 2500,- ontvangen, indien zijn molen door brand totaal verloren ging .
Cornelis Leen was getrouwd met Maartje Pieters Ongelaar. Haar broer Jan schreef in opdracht van haar de brandverzekering in het pellerscontract op 9 mei 1740 over op haar naam. Dit was noodzakelijk, omdat haar echtgenoot was overleden. Niet lang daarna hertrouwde Maartje met de Koger koopman Gerrit Cornelisz Honig. Zij kende Gerrit goed, want zijn broer Claas was gehuwd met haar schoonzuster Aafje Jacobs Leen. Het huwelijk van Maartje en Gerrit duurde maar kort. Op 30 januari 1748 werd de boedel van Maartje verdeeld, omdat zij was overleden. Toen bleek dat zij volledig eigenaresse was van De Jonge Dekker. Zij schonk haar man en haar broer elk een half part in de molen, die toen op f. 3500,- werd getaxeerd .
Huybert Nan dook in 1740 voor het eerst op in verband met De Jonge Dekker. Hij liet de lading van de molen toen inschrijven in het pellerscontract als gemachtigde van de weduwe Jan Vingerlingh. Op 11 oktober 1747 verzekerde Nan ook de molen . Hij was toen voor een half part eigenaar. De andere helft was in eigendom van Gerrit Honig c.s., met wie hij nauw samenwerkte. De molen werd voor f. 2500,- verzekerd. Dit was een laag bedrag . De meeste pelmolens stonden in deze periode voor f. 3000,- in de brandverzekering.
Huybert Nan overleed in 1756 en toen zijn echtgenote Maartje Kox in 1766 overleed, bleek zij eigenaresse van een vierde part in de molen. Zoon Joseph ontving hiervan de helft. Het andere achtste part ging naar zijn nog minderjarige zuster Maritje. Joseph kreeg ook 1/4de part in De Oude Dekker, waarin inmiddels ook een oliewerk was geplaatst .
Toen Maritje in 1775 met Jan van Elst uit Zaandijk trouwde bleek Claas Honig uit Zaandijk haar voogd. De andere voogd was Jan Kox, maar deze was al overleden en er was geen vervanger aangesteld. Maritje ontving op 29 juli haar erfdeel, dat uit 4650 gulden aan obligaties, het molenpart van De Jonge Dekker, 8 stukken land, huisraad en het ongemunte goud en zilver van haar moeder bestond. Ook kreeg zij nog f. 1247: 8: 4 aan contant geld .
Claas Honig maakte op 14 maart 1776 zijn testament. Hieruit bleek dat hij nog steeds voor een half part eigenaar van De Jonge Dekker was. Hij besprak een groot aantal legaten in deze wilsbeschikking. Het molenpart werd toebedeeld aan Jan Nan, die met Maritje van der Leij was getrouwd. In het testament werd genoteerd: “Neef Jan is al eigenaar van 1/8ste part in de molen en de helft van de lading van de firma Claas Honig & Jan Nan.”
De heren waren dus niet alleen neven, maar ook zakenpartners. Jan Nan was net als zijn vader directeur van dit pellersbedrijf. Honig zal zich er weinig mee bemoeid hebben. Hij was een gefortuneerd koopman, die op allerlei terrein zaken deed. En karig was hij ook niet, want hij legateerde f. 10.000,- aan zijn huishoudster Grietje Claas van breen, f. 500,- aan dienstmeid Aaltje Reijers Bes en f. 300,- aan zijn knecht Hendrik Zwart. Tot erfgenamen werden zijn zuster Maartje Honig, weduwe van Jacob Breet en Isaac van der Poel, en Gerrit Caeskoper Honigsz benoemd.
De molen werd tientallen jaren voor slechts f. 2500,- verzekerd. Vermoedelijk zijn er in 1782 grote verbeteringen aangebracht, want tijdens de jaarvergadering van het pellerscontract, die op 10 februari 1783 werd gehouden, werd verzekering van De Jonge Dekker door Jan Nan op f. 5000,- gebracht. Dit was een uitzonderlijke verhoging, zodat er wel flink getimmerd moet zijn aan de molen.
Een jaar later lag de molen volledig in de as. Op 4 januari 1784 raakte De Jonge Dekker in brand en bleek niet meer te redden. Het pellerscontract voor ladingen keerde f. 3805,70 uit. Daaruit kan wel geconcludeerd worden dat niet de hele lading verloren was gegaan . De molen was echter verloren en hiervoor ontving Nan 5000 gulden. Hij liet De Jonge Dekker niet herbouwen.