Ten oosten van de Watering en even ten noorden van de paltrok De Held Jozua werd in 1723 de paltrok balkenzager De Veldlust gebouwd. Wijnand van der Velde was de opdrachtgever. Hij ontving op 14 juli van dat jaar de windbrief, maar hij had niet lang plezier van zijn molen. In december 1727 bleek Wijnand overleden. Zijn weduwe Maritje Jans van Cralingen benoemde op 17 december Jan en Abraham Cardinaal tot gevolmachtigden om de verkoop van De Veldlust aan Jan Muusse uit Purmerend te verkopen. Daarmee was een bedrag van f. 5300,- gemoeid . Kennelijk ging er iets niet helemaal goed bij deze verkoop, want nog geen week later – op 23 december – kreeg Pieter Pietersz Oosterhoorn ook een volmacht van Maritje en wel om ‘de penningen van de verkochte molen De Veldlust te innen van Jan Muusse en voor de afhandeling van de boedel van de overleden moeder van haar man Barber Wijnands Schenk uit Westzaandam te verrichten .’
Twee maanden later was de hele erfeniskwestie geregeld. Er bleek een schuld van f. 7346: 9: 4 en aan baten f. 9843:11,-. Voor Maritje van Cralingen bleef er uiteindelijk een bedrag van f. 2289,- over .
Jan Muusse verzekerde De Veldlust op 2 februari 1729 voor f. 1600,- in één van de vele brandcontracten . Hij bleef lang actief met de molen, die de recessie in de houtzagerij gedurende het midden van de achttiende eeuw overleefde. Dat ging wel ten koste van twee collectieve verlagingen, die door de deelnemers aan het brandcontract zelf werden doorgevoerd. Tijdens de jaarvergadering op 2 februari 1741 werd De Veldlust op f. 1000,- gesteld. Dat betekende een rigoreuze verlaging van 37,5 procent. Vijf jaar later bleek dit nog niet voldoende en ging de prijs terug naar 800 gulden, zodat de molen liefst 50 procent in waarde was gedaald .
In 1748 overleed Jan Muusse. Hij werd op 26 juli van dat jaar in het brandcontract opgevolgd door Bartel Muusse, waarschijnlijk zijn zoon. Ook deze bleef lang met de molen werken, want op 1 juni 1775 werd de verzekering overgeschreven op naam van zijn weduwe .
De meisjesnaam van de weduwe Bartel Muusse werd niet genoemd. De molen was in waarde weer wat opgewaardeerd en voor f. 1200,- verzekerd. De weduwe liet zich op de dag van de overschrijving vertegenwoordigen door Frederik Cardinaal.
Hij zou de volgende eigenaar worden, want op 6 februari 1778 stond de molen op zijn naam .
Cardinaal bleef tot 1811 eigenaar van de molen, die toen overging op zijn schoonzoon Jacob Dam. Op 2 februari van dat jaar had Cardinaal de molen nog voor f. 3000,- laten verzekeren. Jacob Dam had een andere familienaam aangenomen, wat wel meer voorkwam in de Zaanstreek. Het was een zeer oud gebruik om de naam van een familielid aan te nemen, indien deze tak van de familie dreigde uit te sterven.
Wat er na februari 1811 precies met de molen gebeurde is niet duidelijk In elk geval werd hij ruim een jaar later verkocht en bracht toen vrijwel niets meer op.
Dat gebeurde op 10 juni 1812 toen Alida Ebmeyer, weduwe van Cornelis Corver en eigenaresse van de firma Weduwe C. Corner & Zn. De Veldlust van Dam overnam om af te breken en te verplaatsen.
De koopster verplichtte zich om de ‘gaten, door het uitzagen der fundamenten veroorzaakt, met goede specie in te vullen’. De koopprijs bedroeg slechts f. 200,- .
Alida Ebmeyer kocht de molen ter vervanging van De Groene of Oude Jager aan het Jagerspad in het Westzijderveld. Deze molen stond op een erf achter het station op de noorderhoek van de Anna Paulownastraat en was op 18 juni 1812 verbrand. Op 31 december draaide de verplaatste Veldlust weer onder de naam Groene Jager. Die dag werd hij door Alida Ebmeyer voor f. 3000,- verzekerd. Op zijn nieuwe standplaats bleef de molen in actie tot 1890, toen de sloper langs kwam.