“Jongen,” zei mijn vader, “maak de schuit klaar. Zet moeders wastobbe er in, want morgen gaan we voor dag en dauw naar ’t Schaapie om er te visschen. Mijn jongenshart sprong op van vreugde bij dit vooruitzicht! Ik holde naar de schuur, maakte de hengels bedrijfsklaar, zorgde voor het aas, zette de tobbe gereed, onderwierp de schuit aan ’n strenge inspectie en maakte mij na al die toebereidselen gereed tot slapen gaan.”
Zo begon Gerard Offenberg op zaterdag 26 juli 1941 zijn in Dagblad De Zaanlander vol nostalgische herinneringen aan de bovenkruier zaagmolen Het Jonge Schaap, die achter het station in het Westzijderveld bij Zaandam stond.
De molen werd ernstig bedreigd in zijn voortbestaan. De Zaanse VVV wilde de 261 jaar oude molen verplaatsen naar het Volkspark om daar als ‘monument van Zaanse nijverheid’ te worden gerestaureerd. De VVV wilde er ook zijn kantoor en een houtmuseum in vestigen.
Offenberg schreef over een periode dik vijftig jaar geleden: “Bij het grauwen van het eerste morgenlicht voeren wij de sloot uit. Stil en vredig – ik zie het nog voor me – lag daar het Zaansche land in al haar grootschheid om ons heen. De silhouetten der vele molenlichamen donkerden nog in den valen morgennevel. Op de weilanden pinkten miljoenen dauwdroppels, terwijl de luie koebeesten traag hun koppen verhieven bij het horen der vlugge riemslagen.”
Het was alweer een halve eeuw geleden, dat vader en zoon Offenberg met regelmaat naar Het Jonge Schaap roeiden om bij de sleephelling in de balkenhaven hun hengels uit te gooien.
In 1941 was Het Jonge Schaap één van de laatste zaagmolens in het Westzijderveld, waar het eens wemelde van dit soort bedrijven.
De berichten over het voortbestaan van de molen waren verwarrend. NV Engel van de Stadt & Zonen was de laatste eigenaar en door de oorlog was de houthandel vrijwel in elkaar geploft. Alleen de overheid, die toestemming voor de sloop moest geven, lag nog dwars.
“Het vonnis opgeschort,” schreef Offenberg. “De wreede moker nog in ruststand. Voor hoe lang?”
Pogingen om de molen te redden vergden 22.000 gulden. Het ministerie van Sociale Zaken, Monumentenzorg, de provincie en een aantal particulieren hadden al 19.000 gulden toegezegd, toen de oorlog uitbrak. De directie van Van de Stadt had al gemeld dat er instortingsgevaar dreigde. Toch wilde men met de restauratie beginnen, maar na 15 mei, toen de nazi’s en hun NSB-kameraden het voor het zeggen hadden, weigerde de nieuwe rijkscommissie inzake materialen-toewijzing toestemming te geven..
Daarmee was het lot van Het Jonge Schaap feitelijk bezegeld. De vereniging De Zaansche Molen kon niet veel meer doen dan de complete molen opmeten. Op grond van deze metingen en tekeningen was het nu – zestig jaar later – mogelijk herbouwplannen te maken. De molen werd in mei 1942 gesloopt, maar zal worden herbouwd aan de Kalverringdijk ten noorden van oliemolen De Zoeker op een erf, waar ooit de enkelwerks oliemolen De Star of Queen stond.
Het Jonge Schaap werd in 1680 gebouwd. De windbrief werd op 22 augustus van dat jaar afgegeven, maar de molen werd pas gangbaar op Allerheiligen. Dat was 1 november. Dit blijkt uit de recent gevonden verbandacte. Deze actes hoorden bij elke uitgeschreven windbrief. Schout en schepenen van de Banne Westzaan, het overheidslichaam op de westelijke oever van de Zaan, regelde daarin de hoogte van de jaarlijkse belasting, de zogenaamde windpacht. Deze werd voor Het Jonge Schaap op 4 pond Vlaamse Groeten van Veertig ’t pond – wat gelijk stond met vier gulden – vastgesteld. Moleneigenaar Jan Claasz Schaap moest zijn molen als onderpand geven in deze hypotheekacte. De overheid kreeg het recht van naasting als hij of zijn erfgenamen niet aan hun verplichtingen voldeden .
De volledige verbandacte luidt:
Wij, Joshua Gekeer, schout tot Westzane en Crommenije, Corn. Willemsz Jutte ende Jacob Cornz. Kop, schepenen inden banne van Westzaanen, doen cont allen dient behoort dat voor ons gecompareert is, Jan Claesz Schaep, woonende tot Zardam, deswelcke vande Hoog. mog. Heeren raden ende Mrs. aan de reeckeningen der domeijnen van de Eer. groot Mog. Heeren Staten van Hollant ende Westvrieslant hebbende geobtineert het regt van de wint noodig tot een wint Houtzagersmolen bij hem comparant gebouwt en opgeregt in desen banne digte bij Zardam genaemt Het Jonge Schaap, onder een erfpagt van vier ponden tot xl gr. ’t pont jaerlijcx erf gelt, ende dat met alsulcke restrictiën, reserve ende bepalinge van naestingen, Haijningen, als anders breder bij de voorz. windbrieve in dato den 22 aug. Ao 1680 daer af verleent Staet gepresseeert daertoe wert gerefereert, welcken volgende hij comparant beloofde voor hem ende sijne nacomelingen de voorz. Erfpagt alle Jaren precise te voldoen ende te betalen an den Rentm. van Kennemerlant ende Westvrieslant waer oft je Jaer zal vervalle alderheijligen des aenstaende Jaers 1681 ende soo voorts tot naerkominge ende precise prestatie van ’t gene voorz. Staet verbont hij comparant speciaal voorz. zaegmolen, daer benefffens zijn persoon ende generalijck alle zijn andere goederen ende executie van allen regten ende regeteren.
In oirconde der waerheit hebben ik schout, desen brief gesegelt ende neffens schepenen geteeckent op den xij october 1680
Joshua Gekeer Cornelis Willemsz Jutte
Jacob Cornelisz Kop
Jan Claasz Schaap ontwikkelde zich tot een vooraanstaand houthandelaar. Op 19 maart 1711 kocht hij samen met Cornelis Claasz Corff voor f. 585,- het molenerf van paltrok De Gideon aan de Zuiderwatering. Hierbij werd vastgelegd, dat de noordersloot onversperd moest blijven voor Cornelis Corff om vanaf de Watering langs dit land te kunnen komen. Dit erf lag tussen de Petsloot en de Czaarsloot en werd acht jaar later aan Jan Corff, de zoon van Cornelis, verkocht . In 1705 was De Gideon hier al verdwenen, maar in 1726 werd het molenerf weer bebouwd. Ook dit keer werd er een paltrok opgezet. Dit was de bekende Tarweakker.
Vanaf 10 augustus 1719 begon Claes Jansz Schaap zich terug te trekken uit de molen, die hij 39 jaar eerder had laten bouwen. Zijn zoon Dirk verkocht voor 2700 gulden een derde part in de molen, erf, landerijen en een huis aan het Honingspad aan Claas Jansz Bruijn .
Met Jan Claesz Schaep liep het niet zo goed af. Op 10 april 1721 vond een nieuwe verkoop plaats. Deze werd verplicht door de curator van Schaep, die dus kennelijk in financiële problemen was gekomen. Zijn bedrijf was inmiddels opgenomen in een rederij, waarvan ook zijn zoon Dirk en Claes Jansz Bruyn deel uitmaakten. Bruyn kocht 1/6de part in molen en huis en twee stukken land ten noorden en zuiden van Het Jonge Schaap en Dirk Schaep nam de helft van hetzelfde onroerend goed over. De koopsommen bedroegen 1350 en 4050 gulden, waarvoor hypotheken werden afgesloten tegen drie procent rente per jaar .
De families Schaap en Bruyn zouden nog lang bij de molen betrokken blijven. Vanaf 19 juli 1723 verzekerden Dirk Schaap en Claas Bruyn de molen Het Witte Schaap tegen brand, maar toen Dirk Schaap in 1728 overleed meldde zijn zoon Claas aan de gecommitteerden van het brandcontract bij de overschrijving van de verzekering op zijn naam dat er een fout gemaakt was. Het Witte Schaap moest Het Jonge Schaap zijn .
Nog op 1 augustus 1743 was Claes Jansz Bruyn eigenaar van Het Jonge Schaap. Toen kocht hij voor 4000 gulden een half part in de molen van Jan Claesz Nel en zijn vrouw Aaltje Pieters Cleyndert uit Westzaandam. Hoe deze in bezit van dit aandeel waren gekomen is niet bekend .
De eigendomsoverdrachten van Het Jonge Schaap zijn daarna enige tijd niet meer volledig. Jacob Kruyt jr., een Westzaner, verzekerde de molen in elk geval van 11 mei 1762 tot 3 augustus 1786, toen de polis werd overgeschreven op naam van zijn weduwe. En ook zij was een Bruyn. Zij heette namelijk Neeltje Jans Bruyn, zodat Kruyt hoogstwaarschijnlijk door vererving in bezit van de molen was gekomen. De molen stond toen voor f. 4500,- in het brandcontract .
Het Jonge Schaap kwam vervolgens in bezit van de houthandelaar Pieter Pietersz Corver. Dit was een schoonzoon van Jacob Kruyt. Hij was op 8 october 1780 gehuwd met Grietje Jacobs Kruyt . Zijn vader Pieter Corver sr. was eigenaar van een groot houtzagersbedrijf, dat met de bovenkruier De Grote Korf en de paltroks De Hoop aan het Wijnkanspad en Het Noordsche Bos in Westzaandam werkte.
Corver kwam dus uit een gezin, dat het klappen van de zweep in de houthandel kende. De familietraditie ging al meer dan honderd jaar terug.
en werd na zijn overlijden verkocht aan Martin Poel, die er 5775 gulden voor betaalde. Hij zou tot april 1862 met de molen blijven werken. Corver had ook de paltrokken Het Noordsche Bos en De Hoop achter het Wijnkanspad in bedrijf en was daarmee één van de voornaamste Zaanse houtzagers. Poel’s nazaten zouden later met Het Jonge Vool of De Peet Ant achter de Bullekerk in Westzaandam gaan werken.
Dirk van Orden kocht de molen en verzekerde hem op 16 april 1862 via het assurantiekantoor Willem van Orden in Zaandam de molen tegen brand, waarbij blikseminslag zonder brandsporen ook werd gedekt. De waarde van de molen werd toen op 9000,- getaxeerd. Vijf schuren en het schuitenhuis werden voor 2200 gulden verzekerd en een partij ‘gezaagde en ongezaagde houtwaren’ voor f. 5000,-. Vijf jaar later werd dit laatste bedrag verdubbeld .
De verkoop aan Martinus Heydeman
Dirk van Orden, die sinds 6 april 1861 eigenaar was van Het Jonge Schaap, verkocht de molen op 17 oktober 1881 voor f. 4000,- aan Martinus Heydeman Bsz, een houtkoper uit Zaandam. Het ging om een koopcontract met hypotheek, want Dirk ontving 1500 gulden contant, terwijl Martinus de rest in jaarlijkse termijnen van f. 100,- of meer mocht af betalen. Hij moest wel een hoge rente betalen voor deze ongebruikelijke lening, want hij moest elk half jaar 5 procent over het resterende bedrag betalen. Dat was dus 150 gulden. Martinus moest het in ”grof nederlandsch geld” in halfjaarlijkse termijnen afleveren bij het woonhuis van den hypotheekgever.
Dit was Dirk, die ongetwijfeld een goede bekende van Martinus was. De transactie was in elk geval zeer ongebruikelijk. Zeker wat betreft de termijn van dertig jaar, waarin het totaal bedrag moest worden voldaan.
Martinus was een zoon van de Zaandamse timmerman Johannes Bernardus Heydeman en Grietje van der Laan, die al was overleden toen Het Jonge Schaap werd gekocht. Martinus was nog geen vijfentwintig jaar en dus nog niet meerderjarig, zodat zijn vader als voogd toestemming van de kantonrechter moest vragen om de koop te kunnen sluiten.
Aan de hypotheek, die Dirk van Orden verstrekte, waren strikte voorwaarden verbonden. Zo moest Martinus “als een goed huisvader de molen beheren” en mocht deze niet in waarde verminderd worden. Ook mocht hij de molen niet langer dan een jaar verhuren en mochten er geen nieuwe hypotheken op afgesloten worden, zolang Dirk van Orden zijn geld nog niet terug had. Als de molen werd verkocht, moest gelijk de hypotheek worden afgelost en bij eventuele inbeslagneming van de molen door schuldeisers moest de lening ook gelijk worden terug betaald.
Bij deze verkoop bleek dat Dirk van Orden een stuk van het erf had laten afgraven. Het ging om een weiland ter grootte van 7 are en 10 centiare, dat omschreven werd als ‘thans water’. Met de afgraving van het land was ongetwijfeld de balkenhaven vergroot. Het nog bestaande erf was 33 are en 60 centiare groot .
Een week voor de verkoop van Het Jonge Schaap was de hele voorraad hout al verkocht. Dit gebeurde dinsdag 11 oktober tijdens een druk bezochte veiling in het koffiehuis De Beurs aan de Oostzijde. De veiling bracht in totaal f. 8342,52 op. Op het erf lagen ook drie grenen Amerikaanse balken, die geschikt waren om houten roeden van te maken. Martens & Zn kocht er één voor f. 50,-, Lijnen & Noomen uit Zaandam ontfermde zich voor f. 45,50 over de tweede en de firma Gras, die met De Rode Leeuw op het Vooreiland werkte was de hoogste bieder op de derde balk, die voor f. 56,25 weg ging .
Martinus Heydeman bleef zes jaar met de molen werken. Hij voerde ook enkele moderniseringen door. Zo gaf hij Gerrit Kamphuys toestemming een stenen gebouwtje op zijn erf neer te zetten, waarin een circuleerzaagbank werd geplaatst. Toen Heydeman – vroeger houtkoper, nu zonder beroep, zoals de veilingacte vermeldde – het hele molencomplex op 20 december 1887 te koop aan bood, werd bepaald dat dit gebouwtje gesloopt moest worden, indien het niet in handen kwam van de koper van Het Jonge Schaap. De fundering moest echter wel in de grond blijven.
Maar zaagmolen en bijgebouwtje werden door makelaar Johan van der Goot op f. 3645,- gemijnd in opdracht van de Amsterdamse houthandelaar Abraham Hemsing, nadat Izaak Akkerman uit Zaandam voor het bijgebouwtje f. 180,- en voor de molen f. 1865,- in opbod had geboden . Akkerman was ook houtkoper en eigenaar van Het Vool of Peet Ant achter de Westzijderkerk.
Heydeman was er niet ingeslaagd met de windmolen een florerend bedrijf uit te oefenen. Dat bleek op 27 maart 1888. De molen was toen al verkocht, maar Martinus Heydeman had nog een partij houtwaren in de schuren van Het Jonge Schaap liggen. Deze werden op die dag door de ‘heren liquidateuren van het faillissement van Martin Heydeman’ voor f. 2500,- verzekerd bij Willem van Orden .
De periode Hemsing
Op 6 april 1888 liet de Amsterdammer Abraham Hemsing Het Jonge Schaap in het Papiermakerscontract tegen brandschade verzekeren voor f. 4000,- . Tijdens de winterschouwing van 2 december 1890 kwam aan het licht dat er geen blusmiddelen aanwezig waren in Het Jonge Schaap. Molenmaker Jan Otter rapporteerde dit aan de gecommitteerden van het Papiermakerscontract met de mededeling, “dat men had laten weten, dat er nog geen voorschriften waren ontvangen…” Een jaar later kreeg Hemsing bericht dat hij de staartbalk moest laten vernieuwen, omdat deze in zeer slechte staat was .
Op 1 maart 1902 werd de molen door Hemsing overgeschreven op de Naamloze Vennootschap tot exploitatie van den houtzaagmolen Het Jonge Schaap. Hemsing was wel eigenaar van deze NV, die zich op 31 december 1902 liet uitschrijven uit het toen al kwijnende Papiermakerscontract, dat vijf maanden later op 1 mei zou worden ontbonden. De oorzaak daarvan was de uitslaande brand, die op 19 november de papiermolen De Vergulde Bijkorf in Zaandijk in de as legde. De resterende tien deelnemers moesten f. 6220,- op tafel leggen, omdat het reserve-fonds van deze onderlinge verzekering was uitgeput daar vlak tevoren ook de stoomzagerij De Morgenster aan het Kattegat in Zaandam was afgebrand. De windmolens werden voor twee procent van hun verzekerd kapitaal aangesproken, zodat Hemsing en zijn exploitatie-maatschappij 80 gulden moesten bijdragen in deze kosten . Dit bedrag lijkt weliswaar niet groot, maar hout zagen met windkracht was allang niet lonend meer, zodat deze extra kosten toch een zware last betekenden. Verzekeren via een beurspolis was daarom minder risicovol. Er konden dan geen claims meer volgen buiten de premie om.
De waarde van de molen was in deze periode, waarin stoomzagerijen al volop in zwang waren, sterk gedaald. In 1900 stond Het Jonge Schaap nog maar voor f. 7000,- op de lijst, waarvan f. 3500,- voor zes loodsen en f. 1500,- voor de dubbele knechtswoning bij de molen .
De NV Exploitatiemaatschappij Het Jonge Schaap leidde daarna een kwijnend bestaan. Abraham Hemsing overleed in 1912. Zijn bedrijf werd voortgezet door zijn zoon Cornelis, die de molen uiteindelijk in 1938 voor f. 7000,- verkocht aan NV Engel van de Stadt & Zonen, maar toen stond Het Jonge Schaap al jaren stil. Al in 1931 werd de molen met sloop bedreigd. De Hollandsche Molen maakte in het jaarverslag melding van ‘voorlopige redding, hoewel hij buiten bedrijf is .’
Aan de slopershamer viel uiteindelijk niet meer te ontkomen. In mei 1942 was het zover. De laatste bovenkruier zaagmolen in de Zaanstreek werd gesloopt. Alleen de staartbalk kreeg nog een bestemming. Deze werd overgebracht naar verfmolen De Duinjager in het Oostzijderveld. Ook deze molen was zwaar vervallen, doordat de as gebroken was. Maar in juli 1942 werd de restaturatie toch ter hand genomen. De hekkens werden gerepareerd en met de staartbalk van Het Jonge Schaap kon De Duinjager weer draaien tot hij in de jaren zestig opnieuw in verval raakte en gesloopt werd. Het lijf van de verfmolen werd toen gebruikt om De Kat aan de Zaanse Schans weer in oude glorie te hestellen.
Op de foto: Het Jonge Schaap tijdens de sloop in 1942.