Barent Barentsz Grol verkreeg op 27 november 1670 de windbrief voor de molen De Gerechtigheid. Deze molen werd op de westoever van de Zuiderwatering gebouwd ter hoogte van de Petsloot. Er werd altijd vanuit gegaan dat deze Gerechtigheid – er stond ook nog een paltrok met deze naam in Westzaandam – als pelmolen werd gebouwd.
Uit het register van de windpachten van de Ambachtsheerlijkheid Westzaanen blijkt echter dat Grol de molen als verfmolen liet inschrijven. Schout en schepenen bepaalden dat er jaarijks 3 pond Vlaamse Groten van Veertig ’t pond moest worden betaald aan de Ambachtsheerlijkheid, die het hele bestuur op de westoever van de Zaan onder zijn beheer had. Dit stond gelijk aan drie gulden .
De Gerechtigheid dook pas op 3 februari 1686 op als ‘peldergarstmolen’. Op die dag verzekerde Pieter Sijbrantsz Stickel als voogd over Grietie Claes, de weduwe van Barent Grol, de molen tegen brand.
Pieter Boorsma kon geen gegevens vinden over het verdwijnen van De Gerechtigheid. De molen bestond in elk geval nog in 1724. Drie jaar eerder verzekerde Klaas Boy de lading van de molen, maar op 2 maart 1724 liet hij de verzekering weer royeren .
Vermoedelijk is de molen kort daarop afgebroken, want toen Cornelis Mens, Jan Bont en Jacob van Sante in de winter van 1726 tijdens een schaatstocht door de Zaanstreek hun bekende molenlijst samenstelden, figureerde De Gerechtigheid daar niet meer op. Ook de naam van Klaas Boy kwam niet voor op de lijst. De drie Zaandamse schaatsenrijders, van wie Van Sante zelf moleneigenaar was, noteerden in Westzaandam maar vier pelmolens: De Korendrager, De Hoop of Zandkraai, De Rosbaijer en De Liefde.