Jan Jacobsz Ketelaar ontving op 28 februari 1758 de windbrief voor de pelmolen De Koning van Pruisen. Niet lang daarna ging het niet zo best met de pellerij. Op 8 januari 1767 werd de molen in huur aangeboden met de speciale conditie, dat de pelders van de molen een vrij overpad hadden over het erf van de pelmolen De Liefde. De molen werd gehuurd door Jan Cardinaal & Zn. Dit bedrijf betaalde daar f. 115,- per jaar voor. Dat was uiteraard een gering bedrag, maar ongetwijfeld was Cardinaal & Zn ook verantwoordelijk voor het onderhoud aan de molen en dat kon nog behoorlijk oplopen. Maar ondanks dat: de huurprijs was aan de lage kant.
De molen stond diep in het Westzijderveld bij Zaandam aan de Watering en aan de zuidkant van de Papenpadsloot.
De Pruis, zoals de molen in de volksmond werd genoemd werd op 6 september 1781 door Cornelis Remme verzekerd tegen brand. De verzekerde som was 3000 gulden. Dat bedrag werd twee jaar later opgetrokken tot 5000 gulden. Dirk Volmer nam de verzekering van de molen op 5 juli 1784 over. Hij was toen dus eigenaar. Hoe lang hij dat is gebleven is niet duidelijk, omdat daarna over een lange periode gegevens over De Koning van Pruisen ontbreken in de verzekeringsregisters.
De molen bleef in de periode 1790 – 1800, toen het als gevolg van de politieke toestand in Europa economisch zeer slecht ging, in elk geval draaien. Tal van pelmolens moesten in deze periode stil gezet worden, omdat dat voor de eigenaren goedkoper was dan doormalen. Maar de Koning van Pruisen kwam niet op de lange lijst van pelmolens voor, waarvan de vang voor langere tijd niet meer werd opgehaald.
In 1854 werd de lading van De Pruis verzekerd door de Erven Jacob Molenaar voor f. 10.000,- verzekerd en kort daarna ging Jacob Molenaar jr. met de molen werken. Dat bleef zo tot Engel van de Stadt zich in 1875 over De Koning van Pruisen ontfermde. Hij zou later ook met De Hoop of Zandkraai, die niet ver van De Pruis afstond, gaan werken.
Op 10 april 1888 meldde Engel van der Stadt, de eigenaar van de pelmolen De Koning van Pruisen achter het station in Zaandam, in een brief aan voorzitter Jan Honigh van het Papiermakerscontract, dat hij een verbeterde inrichting voor de schepperij in zijn molen had ontworpen.
Er was door de gecommitteerden begin van die maand een uitvoerig onderzoek gelast naar de veiligheid van de schepperijen – de elevators – in de pelmolens . Wat de reden daarvan was is onbekend. In deze periode werd geen enkele brand gemeld. In elk geval had men geconstateerd dat veel schepperijen dicht tegen het rietdek aanzaten zonder dat er bescherming tegen vonken was.
Van der Stadt meldde: “De verbeteringen, die door mij ontworpen zijn, beantwoorden voor veel geringere kosten beter aan het doel: brandwering.”
Vier dagen later ging molenmaker Jacob de Vries een kijkje nemen in de Koning van Pruisen. Hij keurde de aangepaste installatie goed.
Welke maatregelen de gecommitteerden namen om de veiligheid rond de schepperijen te verhogen werd niet duidelijk. Wel meldde De Vries op 13 februari 1889, dat de schepperij in Het Prinsenhof aan de Weelsloot in Westzaan sterk verbeterd was, doordat “aan de hals blik met gaatjes was aangebracht, waardoor het beter afgeschermd was van het dekriet.”
Op 15 augustus 1888 was de molen verkocht aan Cornelis de Vries Pzn, die er 8000 gulden voor betaalde. Dat was toen een hoog bedrag, want het molenleven was al ernstig op zijn retour. De Vries zou tot 1 augustus 1890 met zijn molen in het zgn. Papiermakerscontract blijven. Die dag trad hij met 15 andere eigenaren uit deze oude verzekering, omdat er een conflict was ontstaan over de premie-betaling.
De Koning van Pruisen bleef tot 1917 gerst pellen. Daarmee was het de pelmolen, die het langst zijn oude functie bleef, houden. Een jaar later was het afgelopen. In juni 1918 maakten slopers een einde aan zijn bestaan.