De windbrief voor De Korendrager was op 29 september 1690 afgegeven aan Jan Claasz Hil, maar de molen was al van oudere datum. Op 3 augustus van dat jaar verkochten de voogden van Jan Jansz Haes de Jonge een stuk land bij De Korendrager, waarbij het recht van vrij overpad werd vastgelegd voor de paltrokken De Blauwe Doffer en De Zonnewijzer .
Kort na de afgifte van de windbrief werd de windpacht op f. 4,- vastgesteld, wat voor een papiermolen aan de erg lage kant was .
Jan Hil zou zeer lang met de molen actief blijven en hem ook laten verbouwen tot pelmolen. Dat gebeurde al voor 1719. Het vak van papiermaker verliet Hil om als peller verder te gaan. Op 22 maart 1721 verzekerde hij in elk geval de lading van de molen nog steeds tegen brandschade in het Papiermakerscontract . Zijn zoon Pieter kreeg de molen eind 1727 op zijn naam. Hij overleed in 1742 en zijn weduwe verkocht de molen toen aan Jan de Jong .
Hij nam op 7 april van dat jaar 7/12de part over van de weduwe en 5/12de van negen andere reders. De verkopers ontvingen in totaal f. 3125,- voor hun aandelen.
De Korendrager kwam toen opnieuw in een partenrederij, want De Jong werkte samen met Claas Cornelisz Louwe en Claas Jansz Nomen.
Maar De Jong was directeur van de rederij, want hij liet De Korendrager op 4 april voor f. 2200,- verzekeren, maar hij ging niet voor eigen rekening met de molen werken. De lading werd namelijk een maand later verzekerd door Dirk en Pieter Jansz. Block. Zij moeten een goede relatie met de weduwe Hil gehad hebben, want deze machtigde Dirk haar uitschrijving uit het Papiermakerscontract te regelen bij de notaris .
De molen bleef tot 1766 verzekerd op naam van De Jong . Een deel van zijn parten werd toen verkocht aan Cornelis de Boer en hij was degene, die tot februari 1783 De Korendrager in het Papiermakerscontract bleef verzekeren .
De Boer werd overigens niet voor de volle honderd procent eigenaar van de molen. Dat bleek uit de transportregisters van de Banne Westzaan, waarin op 12 maart 1765 een transactie werd vastgelegd, waarbij 1/6e part in de molen werd verkocht. Jan de Jong bleek al voor die datum overleden, want de verkoop gebeurde in opdracht van Maritje Pieters Ouwejan, de weduwe van Jan de Jong en haar zoon Claas. Zij verkochten aan Claas Noomen en Claas Cornelisz Louwe elk 1/12de part voor in totaal f. 715,- , zodat zij een meerderheidsbelang in de molen verwierven.
Zeven jaar later verkochten zij hun parten aan De Boer, die toen dus enige eigenaar werd. Hij betaalde f. 2200 gulden voor de aandelen.
De Korendrager, die ten oosten van de Vaart op het land achter het Papenpad stond, werd eind 1800 gesloopt. Als gevolg van de crisis in de pellerij moest de molen in 1795 worden stilgezet. Hij kwam toen wel weer in bedrijf, maar in twee jaar later werd de vang opnieuw niet meer opgehaald. Dit leidde tot drie jaar stilstand.
De Korendrager verdween echter niet, maar werd verplaatst . Tien bakkers uit Steenwijk kochten de molen aan om deze op de stadswal te herbouwen. Dat ging niet zonder strubbelingen, maar nadat enkele bezwaarschriften werden afgewezen kon De Korendrager in 1801 op de wallen van het Overijsselse stadje worden afgebouwd als korenmolen. Tot 1866 bleef hij daar zijn wieken zwaaien. In dat jaar werd de wal geslecht wat tegelijkertijd ook het definitieve einde van De Korendrager betekende