In de nacht van vrijdag op zaterdag 3 augustus 1861 ontsnapte De Admiraal Tromp aan een ramp. In de vroege ochtenduren ontdekte het molenvolk smeulend vuur, maar geen vlammen in de kap van de molen. Waarschijnlijk was dit al zo sinds men de molen vrijdagavond had verlaten. Met behulp van een paar emmers water uit de kuip in de kap kon erger voorkomen worden. De oorzaak van dit begin van brand was het heet lopen van een pen. De timmerman moest twee dagen aan het werk, maar de pen bleef slecht. Pieter Schoen, de eigenaar van De Admiraal Tromp, meldde het incident op dinsdag 6 augustus aan C.A. Breet, de voorzitter van het zgn. papiermakerscontract, waarin de molen tegen brand verzekerd was. Hij schatte de schade op f. 25,- à f. 30,-. Zoals gebruikelijk schakelde Breet Albert Vis Albertsz in. Dit was de overman van het contract, die belast was met de controle op de molens in Westzaandam. Vis stuurde molenmaker Gerrit Gras naar De Admiraal Tromp om een exacte taxatie te verkrijgen. Deze concludeerde, dat “de molen wel wil malen, maar dat is niet zonder gevaar, daar de pen nog steeds heet liep.” Gras kwam tot de conclusie dat de hele pen vervangen moest worden en dat dit f. 40,- zou gaan kosten.
De bevindingen van de molenmaker beschreef Vis op 9 augustus in een brief aan Breet en hij voegde er de mededeling aan toe: “Ik heb eigenaar Pieter Schoen op de risico’s gewezen en hem geadviseerd eerst de pen te vervangen en dan de molen weer te laten draaien.”