Erffpaght te saeck vande Windt op een Coker olijmoelen tot Gijsp omme Pieter Pietersz. Die van de Reeckeninge des Graeffelijkckheijts van Hollandt gesien hebbende de requeste henluijden gepresenteert bij Pieter Pietersz. buijrman tot Gijsp te kennen geven hoedat hij suppliant wel van meijninge zoude zijn te willen stellen een coker olijmolen tot gerieff van de inwoonderen aldaer dat hij daertoe van noode es, hebben de gereghtigheijt van de windt.”
Zo luidden de eerste regels van de windbrief, die door de rentmeester-generaal van Kennemerlandt en Westvriesland Johan Colterman op 3 februari 1617 werd afgegeven aan Pieter Pietersz uit Jisp. Dit was de windbrief voor oliemolen De Almanak, die aan de Zuiderganssloot werd gebouwd op een landje dat bekend werd als Almanaksland, tegenwoordig de Almanakslaan en lag ten oosten van het huidige Hofje in Jisp . In de windbrief is duidelijk sprake van een kokermolen, een andere benaming voor een standaardmolen.
De Almanak werd in 1721 verkocht aan Gerrit Jan Broere en door hem verplaatst naar het Oostzijderveld bij het Kalf in Zaandam. Deze molen was een bovenkruier. Dit wettigt de veronderstelling dat de oorspronkelijke Almanak in Jisp wellicht te gronde is gegaan en herbouwd als bovenkruier, het al vroeg in de zeventiende eeuw gebruikelijke type voor oliemolens. Overigens is het ook niet uitgesloten dat na de aanvraag van de windbrief besloten is toch een ander – meer gangbaar – type oliemolen te bouwen.
Over de eerste zestien jaar van het bestaan van De Almanak zijn geen gegevens bekend. Jan Klopper uit Jisp deed grondig onderzoek naar de oliemolen en vond op 8 april 1633 een aantekening in het weesboek 1565-1658, waaruit blijkt dat Cornelis Sijvertsz 1/4e part erfde in de oliemolen, staande aande Ganssloot op het Weer. Achttien jaar later erfde Pieter Sijvertsz 1/16de part in de molen “staende in ’t Oosteijnde aan de zuidzijde van Jisp op de Ganssloot.”
De familie Sijvertsz kocht en verkocht nog enkele parten, maar op 16 mei 1653 nam Cornelis Ploeger uit Jisp 2/3e part van Cornelis Sijvertsz over voor f. 100,-. De molen stond achter het land van Ploeger en er was recht van vrij overpad over dat land, dat al gelijk in 1617 was verstrekt. De naam van De Almanak was toen nog steeds niet gevallen.
Dat gebeurde pas voor het eerst op 13 januari 1668. Toen kocht Floris Huijgen Csz. van de erven van Aris Pietersz. het land Het Weer ten oosten van d’Almanak. De molen was toen al elf jaar eigendom van Jan Baertsz, die op 16 januari 1657 3/4e part van Cornelis Ploeger en de resterende 1/8e parten van Cornelis Keeman Csz en Cornelis Schoon Csz had gekocht. Hij betaalde voor de molen f. 1005,-. Een gering bedrag.
Wie de opvolgende eigenaren van De Almanak na 1657 waren is niet duidelijk. Pas op 18 mei 1683 blijkt dat Trijnke Frans, weduwe van Claes Neeff, de helft van de molen voor f. 630,- kocht van Cornelis Isbrand Cas. De andere helft was in bezit van Anne Pietersdr. uit Wormerveer, hetgeen op 22 juni van dat jaar uit haar boedelbeschrijving bleek. De familie Neeff bleef lang bij de molen betrokken. Op 13 juli 1692 kocht oud burgemeester mr. Cornelis Jacobsz Ploegh als voogd over Claes Gerrebrantsz Neeff de andere helft van De Almanak van de erfgenamen van Geurtje Pieters voor f. 965,-.
Claes Neeff was op dat moment nog geen 25 jaar, de leeftijd waarop men meerderjarig werd. Drie jaar later was het wel zo ver, want toen kocht hij voor 350 gulden 1/4e part van Cornelis Sijmonsz Bettelem. Er had tussentijds dus nog verkoop van een gedeelte van de molen plaats gevonden.
Tot 28 mei 1712 bleef Neeff eigenaar van de molen. Hij was inmiddels schepen van Jisp geworden. Die dag verkocht hij De Almanak en zijn erf plus het recht van overpad over het land van Cornelis Ploeger Csz voor slechts 350 gulden aan Abram Arisz. Hierbij inbegrepen waren ook de gereedschappen van de molen, zodat De Almanak niet veel meer voorstelde .
Toch bleef hij nog negen jaar op zijn oude standplaats staan. Op 7 augustus 1721 nam Cornelis Jansz Broere de molen voor f. 135,- over. Het zal toen wel een bouwval geweest zijn.
Broere liet de molen verplaatsen naar Oostzaandam, waar hij als pelmolen weer werd opgebouwd ten oosten van de Gouw en ten noorden van de sloot, die als Almanaksloot bekend zou worden. De toegang van het molenpad lag achter de latere openbare lagere school aan het Kalf. Op 4 september 1722 werd de molen door Broere verzekerd tegen brand en tot zijn dood, meer dan veertig jaar later, zou hij met De Almanak blijven werken.
Lourens Hooglander, een bekend molenmaker, die in de eerste helft van de achttiende eeuw tientallen houtzaagmolens zou slopen, verzekerde de molen op 23 juni 1766 als gemachtigde van Maritje Claes en Trijntje Claes Heyn, erfgenamen van Gerrit Jansz Broere, voor f. 3000,- .
Vier jaar later deed de firma Jan Woudenberg & Co zijn intrede in De Almanak. Deze Jan Woudenberg was getrouwd met Trijntje Heyn .
Huurcontract
In 1847 was de molen eigendom van Dirk Latenstein van Voorst uit Zaandam. Hij overleed dat jaar en had Jan Molenaar aangesteld als voogd over de kinderen uit zijn huwelijken met Jansje Buys en Lysbeth Gorter. Uit het eerste huwelijk waren zes kinderen geboren: twee dochters, Grietje en Jannetje, en vier zoons, Arend, Wouter, Jan en Gerbrecht. Uit het tweede huwelijk was nog een tweejarig kind geboren.
Molenaar verhuurde namens de kinderen De Almanak op 31 juli 1847 aan Jan de Verwer. Dit was bijzonder, omdat De Verwer ook nog minderjarig was. Hij had van de kantonrechter zogenaamde handlichting gekregen om zaken te kunnen doen. Dat was op 27 mei van dat jaar gebeurd en zijn vader IJsbrand de Verwer, boekhouder en zaakwaarnemer in Zaandam, stond borg voor hem.
De huurovereenkomst werd voor vijf jaar aangegaan met ingang van 1 juli 1847. Jan de Verwer, die zou uitgroeien tot een vooraanstaand koopman, verplichtte zich om in twee zesmaandelijkse termijnen 800 gulden als huur te betalen. Het onderhoud van De Almanak kwam voor zijn rekening, tenzij de molen meer dan veertien dagen moest stil staan. In dat geval zouden de kosten naar evenredigheid in mindering gebracht worden op de huursom.
Het contract bepaalde bovendien: “De huurder is niet aansprakelijk voor rampen van Hoogerhand, tenzij de verhuurder kan bewijzen dat zulks door onvoorzichtigheid of verzuim van de huurder is veroorzaakt.”
Bijzonder was ook dat schade aan alle bewegende delen van de molen voor rekening van de huurder waren, maar dat de rest van de opstallen voor rekening van de verhuurder waren, terwijl de huurder daar wel een onderhoudsplicht voor had.
Daarom werden de molenmakers Pieter de Vries, Pieter Boekel en Jan Leguit als deskundigen aangewezen “om bij het einde van het huurcontract te controleren of de molen in dezelfde staat is als bij de aanvang. In geval de molen dan een meeerdere waarde bezit moet de huurder in geldswaarde worden vergoed.”
Zo kon Jan de Verwer dus met goed onderhoud aan de molen een deel van zijn huursom terug verdienen. Ook werd vastgelegd dat de patentbelasting van de molen door De Verwer betaald moest worden en dat voortijdige opzegging van het contract alleen kon als er een vervangende huurder zou zijn. Bovendien moest De Verwer ten alle tijden bezichtiging van de molen toestaan. Dit was uiteraard van belang, indien Molenaar namens de kinderen Latenstein van Voorst besloot tot verkoop van De Almanak. Tenslotte kon de huur onmiddellijk opgezegd worden als De Verwer op enige manier in gebreke zou blijven bij het uitbetalen van de huur .
Een jaar later bleek bij de boedelscheiding van Dirk Latenstein van Voorst, dat de molen was toegewezen aan zijn oudste zoon Arend Latenstein van Voorst, die toen nog steeds minderjarig – dus jonger dan 25 jaar – was. Hij ontving f. 12.619,35. In dit bedrag bevond zich De Almanak, die toen op 5500 gulden werd getaxeerd . De totale nalatenschap van Dirk Latenstein van Voorst had een waarde van f. 69.229,52.
Arend trouwde in 1854 in gemeenschap van goederen met Guurtje Latenstein. Toen zij op 8 januari 1864 overleed werd er een boedelscheiding gehouden, waarbij Arend en zijn drie kinderen Dirk, Elisabeth en Jantje de erfgenamen waren. De Almanak werd bij die scheiding opnieuw aan Arend toegewezen. Hij zou nog tien jaar met de oude pelmolen werken. Op 31 december 1874 nam hij op opmerkelijke wijze afscheid van het oude familie-bezit: hij ruilde de molen met Jan Latenstein . Wat de reden daarvan was is niet duidelijk. Jan Latenstein kocht vier jaar later op 27 juli wel De Koning David, die ver achter de Bloemgracht in het Oostzijderveld stond, er bij .
Het ging hier om een onderhands verkoping, wat bleek toen na het overlijden van Jan Latensteinop 22 maart 1898 de beide molens in veiling werden gebracht. Dat gebeurde op 2 juni. De pelmolens waren toen niet veel meer waard. De Almanak ging voor f. 1220,- en f. 1170,- voor overneming van losse goederen naar Cornelis Otte Dsz. en Arent Jacob Johan Zwaardemaker kocht De Koning David voor f. 1000,- en f. 650,- overneming .
Dezelfde dag werden ook nog twee nieuwe pelstenen, die bij De Almanak lagen geveild. Deze gingen voor f. 212,- naar Engel van der Stadt jr. Cornelis Otte vond dit bedrag kennelijk wat te prijzig, want hij ontfermde zich over de reserve stenen van De Koning David, die hij voor f. 195,- kon kopen. Er werden ook nog een aantal schuitjes, die bij De Almanak afgemeerd lagen, in veiling gebracht. Een houten vlet ging voor f. 20,- naar Cornelis Exalto uit Zaandam. Een ijsschuitje, dat in de schuur van De Koning David lag opgeslagen werd voor f. 26,50 verkocht aan de Zaandamse metselaar Hendrik Wiepjes .
Otte zou niet lang met De Almanak blijven werken, want al op 2 juli 1904 deed hij de molen over aan zijn beide zoons Dirk en Wijnand. Zij betaalden voor de pelmolen met schuur, steenhok en erf f. 2500,-. Voor dat bedrag kregen ze van hun vader een hypotheek, waarover ze 4 ½ procent rente per jaar moesten betalen .
Dirk en Wijnand Otte bleven zeven jaar actief met De Almanak, die ze op 18 november 1911 toen het tijdperk van de windmolens eigenlijk al verleden tijd was, toch nog voor f. 3300,- wisten te verkopen aan de Zaandamse fabriekschef Jan Heynis .