De Barnde Bok of Barnde Molen in Jisp dankte zijn naam aan diverse branden, die deze oliemolen in de loop der eeuwen kreeg te verduren. De wonderlijke naam werd ook wel eens als Barende Bok geschreven, maar dit merkwaardige natuurkundige fenomeen heeft zich nimmer voorgedaan. Het staat vast dat Barnde Bok, een verbastering is van Verbrande Bok, zodat de molen aanvankelijk met de naam De Bok door het leven moet zijn gegaan, maar deze naam is in de stukken nergens terug te vinden.
Volgens H. P. Moelker, die in ‘Het dorp aan de rivier de Ghyspe’ de beste geschiedschrijving over Jisp vastlegde, was de Barnde Bok dezelfde als Keeskemael’s of Oom Joost’s Molen.
Maar later onderzoek van Jan Klopper toonde aan, dat het om twee verschillende molens ging. Volgens hem stond de molen aan de Zuiderganssloot achter het huidige adres Wolffsmolen 16. Op een tekening van een feestelijke optocht naar aanleiding van de ambtsaanvaarding van stadhouder Willem V in 1766 staat een molen op dit land en deze wordt d’moolen van Van Embden en Timmer genoemd. Dit waren in deze jaren de eigenaren van de Barnde Bok. Bij de molen stond een walviskaak met daarop een bok.
De molen dateerde al uit 1632 en behoorde dus tot de vroege oliemolens in de Zaanstreek. Vermoedelijk was het een enkelwerks oliemolen, want de windbrief vermeldt dat Dirck Pietersz tot Gisp ‘consent’ krijgt ‘tot het stellen van een cleijn olijmolentgen op sijn eijghen landt aldaer.’
Dit moet op minstens 80 roeden van de huizen gebeuren en hij moet een jaarlijkse erfpacht van drie ponden van 40 Vlaamse Groten betalen. Dit staat gelijk aan drie gulden. De eerste vervaldag wordt vastgesteld op Baefmisse 1633. Dat wil zeggen 1 oktober.
De windbrief werd op 5 augustus 1632 afgegeven door Johan Colterman, de rentmeester-generaal van Kennemerlant en Westvrieslant.
Al op 1 februari 1670 was er sprake van de ‘Verbrande Molen’. Meijndert Pietersz en Trijn Michielsdr., erfgenamen van Dirck Pietersz, verkochten toen voor f. 433: 6:11 een oliemolen en zijn molenerf ‘genaemt de verbrande molen. Deze Barnde Bok was waarschijnlijk een standaardmolen. Later werd er een achtkante oliemolen gebouwd, die ook op de tekening uit 1766 is te zien. Op 6 mei 1699 verkochten Willem en Garment Teunisz de molen voor f. 1000,- aan Arent Jansz Koperslager. Dit was natuurlijk nog steeds een zeer gering bedrag voor een oliemolen. Wat daar de oorzaak van was is niet bekend. Vijftien dagen later verzekerde Koperslager de molen voor slechts 800 gulden. Koperslager werkte op het moment van de koop al met de molen, want op 7 april 1744 had hij de lading van de molen later verzekeren.
Hij zou lang actief blijven met De Barnde Bok, want pas op 4 februari 1734 werd de steenrijke Jisper koopman Simon Bettelem als nieuwe eigenaar genoemd. Hij nam toen de “achtkante oliemolen de Barnde Bok met zijn erf, zes stampers, zijn olijbakken en gereedschappen” over voor het minimale bedrag van f. 265,-. De molen moet toen dus in ernstige staat van verval zijn geweest of opnieuw door brand zijn getroffen. Bettelem kreeg vrije toegang over het land van Arent Koperslager uit Wormer voor zichzelf en Aris Kiel, als voogdenover Jannetje Aris. Opdrachtgeefster voor de verkoop was Vrouwtje Arentsz Koperslager uit Jisp.
Bettelem bracht de lading van de molen onder in het Olieslagerscontract voor ladingen. In deze grote onderlinge brandverzekering van oliemolens in de Zaanstreek werden alle enkelwerks molens voor 30 gulden opgenomen en dat gebeurde met De Barnde Bok ook.
In maart 1737 verkocht Bettelem een half part van de molen aan Simon Jacobsz Bootsman. Deze betaalde er f. 150,- voor en verkocht het part onmiddellijk voor hetzelfde bedrag aan de Jisper oud-burgemeester Aris Claesz Neeff.
Hier was wel iets vreemds aan de hand, want op 23 mei van dat jaar werd de verzekering van de lading in het Olieslagerscontract op naam van Bettelem en Bootsman gesteld, zodat Bootsman wel bij betrokken bleef bij De Barnde Bok. Gerbrant Neeff kocht op 6 oktober 1740 de andere helft van Simon Bettelem, die er toen nog maar 100 gulden voor ontving.
Voor een half part in een enkelwerks oliemolen was dit onbegrijpelijk laag. Pas in 1749 begonnen de prijzen van de molenparten te stijgen. Toen deden burgemeester Jan Timmer en Hendrick van Ebdem hun intrede. Van Embden had het halve part van Aris Neeff voor f. 500,- gekocht en deed de helft daarvan voor f. 250,- over aan Timmer. Vanaf dat moment maalde De Barnde Bok voor hun gezamenlijke olieslagersbedrijf Timmer & Van Embden.
Er werd een grondige renovatie uitgevoerd en een dubbel oliewerk in de molen geplaatst. Dat blijkt ook uit de verzekeringsregisters, want op 22 juli van dat jaar werd de lading van De Barnde Bok voor 50 gulden verzekerd en dat was het bedrag waarvoor molens met een dubbel oliewerk werden ingeschreven. De molen zelf werd in oktober 1749 voor f. 2500,- in het Olieslagerscontract opgenomen. Dat was toen nog steeds een laag bedrag voor een oliemolen, maar in elk geval van een aanzienlijk beter niveau dan in de jaren ervoor. Er was dus ongetwijfeld van een grondige verbouwing sprake geweest. De molen zou steeds voor Timmer & Van Embden blijven malen. Vanaf 1775 was Piet Timmer directeur van het bedrijf. Zeven jaar later zou hij de verzekering naar het hoogtepunt brengen. De Barnde Bok stond toen voor f. 4200,- in de registers van het Olieslagerscontract. Drie jaar later werd de firmanaam omgezet in Pieter Timmer & Zn en dit bedrijf zou met de molen blijven werken tot de fatale laatste brand, die De Bok te lijf ging. Timmer werkte toen ook met oliemolen De Ketel in Jisp.
Deze laatste brand brak op 14 december 1821 uit. De Barnde Bok van Timmer ging toen voorgoed ter aarde onder het geweld van de vlammen.
Een maand later bogen de gecommitteerden van het Olieslagerscontract zich over het eindrapport, dat over deze brand was opgesteld. Op het moment van de brand bleek er 21 last 11 2/3 last lijnzaad in de molen. De schade bedroeg f. 9752:16:-. Er werd slechts voor een bedrag van f. 1478:12:- gered. Bovendien lag er nog een partij koeken ter waarde van f. 500,- in een magazijn in Jisp. Deze partij werd verkocht aan eigenaar Pieter Timmer.
De molen liep een totale schade op en dat betekende dat het Olieslagerscontract f. 4200,- moest uitkeren.
Op het moment van de brand waren er 112 molens verzekerd. Dit waren twee molens met een enkel oliewerk, die voor f. 100,- waren verzekerd en 110 dubbele oliemolens, die voor f. 150,- op de lijst stonden. De eigenaren van de enkele oliemolens moesten f. 60,- per persoon bijdragen, de eigenaren van de dubbele oliemolens werden voor f. 90,- aangeslagend. Zo kwam er f. 10.020,- binnen, waarmee de schade aan de lading gedekt was. Het restant van f. 267: 4:- werd in de centrale kas van het Olieslagerscontract gestort. Uit het rapport bleek dat het verzekerde kapitaal van de 112 molens f. 557.900,- bedroeg. De eigenaren werden voor 13/16e % van hun verzekerde som aangeslagen. Dit bracht nog eens f. 4532: 18:12 op, waarmee de schade aan de molen gedekt werd. Ook dit restant van f. 332: 18:12 werd bij de algemene middelen van het fonds gevoegd en daarmee was het verhaal van Barnde Bok definitief uit.
De brand had wel tot gevolg dat de verzekering van de ladingen en de molens verder werd opgetrokken. Op 4 mei 1822 werd besloten dat de ladingen van de dubbele oliemolens met ingang van 1 mei voor f. 200,- per molen waren verzekerd. Met een totaal van 110 dubbele oliemolens betekende dit een bedrag van f. 22.000,-. De enkele oliemolens werden op 150 gulden gesteld en daar waren er twee van verzekerd. Bovendien werd besloten de limiet voor de verzekering van de molens zelf naar f. 10.000,- te brengen en dat de verzekering van de ladingen kon worden gehandhaafd tot zes weken na de verkoop van een molen. Daarmee werd bereikt dat bij een verkoop, de lading niet onmiddellijk uit de schuren gehaald moest worden als de lading niet tegelijk met de molens verkocht werd. Tot dan toe waren de ladingen onverzekerd als ze niet mee verkocht werden, omdat enkele jaren eerder de regel was ingesteld, dat molens en ladingen niet langer apart verzekerd konden worden.
Voor de firma Timmer betekende de brand niet het einde. Het bedrijf zou worden voortgezet met molens als De Veerschuit en De Witte Duif aan de Wormerringdijk aan de Zaan en De Zwarte Ruiter in Zaandijk. Tot de laatste decennia van de negentiende eeuw bleef Timmer & Zn met windkracht olieslaan.
Op de illustratie: De Barnde Bok met op de voorgrond een walvistand met daarop een beeldje van een bok. Vermoedelijk was dit de vervanging van het verplichte molenbord. Detailvergroting uit afbeelding feestelijke optocht te Jisp anno 1766.