Simon Blauw kreeg op 1 april 1693 de windbrief voor de hennipklopper De Blauwe Arend. De molen werd aan de Nauernasche Vaart gebouwd aan het Noordeinde van de dijk. Blauw was niet de enige eigenaar. De molen werd door een aantal reders in bedrijf gehouden. Uiteraard ging het om kooplieden, die allemaal in de rolrederij – de zeildoekfabricage – geïnteresseerd waren. De parten waren in stukken van 1/20ste verdeeld.
De rolreders verdeelden hun investeringen weer over meerdere molens, zodat er geen risico bestond veel geld te verliezen als er eens eentje verloren ging door brand of andere rampen.
Eén zo’n reder was Jan Maat uit Krommenie. Hij was gehuwd met Maartje Jans Schermer. Zijn echtgenote stierf in 1753. Zij waren in gemeenschap van goederen getrouwd wat niet vaak voorkwam bij kooplieden. Vijf jaar na de dood van Maartje liet Maat zijn boedel inventariseren. Daaruit bleek dat hij behoorlijk welgesteld was.
Hij had niet alleen parten in De Blauwe Arend, maar ook in de hennipkloppers De Haan en De Zwaan, die ook in Krommenie stonden. Hoe groot de parten waren is niet duidelijk, maar erg groot waren ze niet. In elk geval vertegenwoordigden ze met een part in de Aschmolen aan het Duinkerken een gezamenlijke waarde van slechts f. 550,-. De Aschmolen was vermoedelijk een rosmolen, die gebruikt werd bij de verwerking van potas. Verder was Maat eigenaar van de oliemolen De Oranjeboom of Dromer, die op Assendelfts grondgebied aan de Nauernasche Vaart stond, twee huizen aan het Weiver in Krommenie, diverse stukken land en ‘goederen tot de rolreederij, sijnde 2360 rollen.’ Ook had hij ‘hennip bij de molen als onder de hekelaar’.
Het onroerend goed werd op f. 13.300,- getaxeerd, waarbij De Oranjeboom met f. 8000,- het leeuwendeel vertegenwoordigde. De 360 rollen zeildoek stonden voor f. 6245,- op de lijst en de voorraad hennip voor f. 1313,-, zodat dit een omvangrijke partij moet zijn geweest. De lading van De Oranjeboom werd op f. 6614,- gewaardeerd. Verder had Maat nog een part in de Rietketel van f. 150,- en liepen in de weide 7 ossen en 3 koeien van hem, die gezamenlijk f. 700,- waard waren.
In totaal werd zijn bezit getaxeerd op f. 36.916,- .
Een andere deelnemer in de rederij met De Blauwe Hengst was Gerrit Claasz van Leijden. Dit oude Krommenieër geslacht zou zeer lang bij de zeildoekweverij betrokken blijven. Op 27 mei 1760 werd de boelden van Van Leijden en zijn in 1759 overleden echtgenote Guurtje Willems Bakker verdeeld onder zijn kinderen Claas, Pieter en Aaltje. Van Leijden zelf was al veel eerder overleden.
De zoons waren vermoedelijk al actief in het bedrijf van vader en Aaltje was nog ongehuwd. De molenparten bleven onverdeeld. Het ging om 1/32ste part in De Phenix, die aan de dijk bij de Nauernasche Vaart even ten noorden van de oude brug stond, en een klassiek 1/20ste part in De Blauwe Arend. Ook in deze boedel was weer sprake van een 1/40ste part in de Aschmolen. De handel in potas was nu eenmaal erg lucratief, zodat de Krommenieër kooplieden er maar al te graag in investeerden. De waarde van de aandelen bleef ook dit maal onbekend .
Het werk in een hennepklopper was eentonig en ongezond door het vele stof, dat van de hennep afkwam. Bovendien moest er in de zeventiende en achttiende eeuw vaak dag-en nacht gewerkt worden als er voldoende wind was. In 1736 verbood het dorpsbestuur het nachtmalen. In een keur werd bepaald: “De hennepkloppersmolens mogen voortaan niet langer malen of beuken dan tot 9 uren ’s avonds toe en ’s morgens niet voor 3 uren beginnen.”
Er werd een boete van 42 stuivers ingesteld voor overtreders. De schout kon deze boete opleggen, zelfs al hoorde hij pas na veertien dagen van de overtreding.
Toen in 1890 de parlementaire enquete over de arbeidsomstandigheden in ons land werden gehouden, werd tijdens de Zaanse verhoren dC. Woud, beuker in De Blauwe Arend, als getuige opgeroepen. Hij werkte voor de firma Dirk van Leijden & Zn in Krommenie.
Hij deed omstandig uit de doeken wat het werk in een hennepklopper inhield.
“Dat is doodeenvoudig,”zei Woud. “Er zijn in de molen tien stampers, die gaan op en neer en vallen in kommen, gevuld meet hennep. Als wij denken, dat de hennep zacht genoeg is, halen wij de stampers op, en doen dan de hennep weg. Is hij niet zacht genoeg, dan moeten de stampers nog wat doorwerken..”
Het ging om net zulke stampers als in oliemolens. In een grijs verleden bleven deze stampers gewoon door werken als de molenknechten de hennep er onder vandaan haalden. Dat was gevaarlijk en menig één kwam er dan ook met zijn vingers onder. In de tweede helft van de negentiende eeuw werd dat verboden, waarna de stampers van een hefboom – een zogenaamd schortkneppel – buiten werking konden worden gesteld. Er werd dan een knevel onder de ‘neuzen’ getrokken. De neuzen zaten in de voorree. De voor-en achterree waren de balken, waar tussen de stampers op en neer gingen.
In De Blauwe Arend werkten toen drie man. Volgens Woud werden de stampers in zijn molen altijd stil gezet als de hennep verwijderd moest worden. Ook vertelde hij over de verbeterde ventilatie in de molen. Hennepkloppers stonden bekend om de enorme hoeveelheid stof, die er altijd in hing. Aan dat ongezonde klimaat werd in zijn periode al heel wat gedaan.
“De ventialitie is bij ons zo goed mogelijk ingericht. De molen is achtkant, op elke kant met luiken voorzien. De luiken, van de windzijde afgekeerd, kunnen dus altijd opengezet worden om het stof te verwijderen.”
“Feitelijk heeft u dus niet veel last van het stof,”vroegen de enqueteurs.
“Mensen met een goede borst hebben er niet veellast van. Als men een slechte borst heeft, is het kwader werk. Ik heb bij mij een man van 58 jaar en die werkt vanaf zijn veertiende in de molen,” antwoordde Woud.
In De Blauwe Arend werd in 1890 nog steeds 15 uur per dag gewerkt. Men begon om vijf uur ’s ochtends en ging door tot acht uur ’s avonds. Om acht uur ’s ochtends, om twaalf uur en om vier uur was er steeds een uur rust.
De knechten ging dan naar huis en de molen werd stil gezet.
“Soms wordt er in de rusturen wel door gewerkt als wij erg om hennep verlegen zitten,”zei Woud. “Maar ’s nachts wordt nooit gewerkt en zondags ook niet. Voor ik op de molen kwam gebeurde het wel dat er bij goede wind ’s nachts werd doorgewerkt.”
De keur van 1736 was dus in de negentiende eeuw niet meer van kracht. Ook op zondagen werd er toen wel gewerkt als het zo uitkwam. Op 23 januari 1756 was een keur uitgevaardigd tegen het zondag werk. Zelfs was het verboden om op zondagen, kerkdagen en hoogtijdagen, uitgezonderd Pinksteren, hennep mee te geven aan hekelaars of ander lieden. De verwerking van de gebeukte hennep gebeurde bij de mensen thuis, waardoor deze maatregel noodzakelijk was om de zondagsrust te garanderen.
De Blauwe Arend hield als windmolen stand tot 1904, toen er een dieselmotor werd geplaatst. Daarmee kon het bedrijf met de oude molen nog gerekt worden tot 1913, maar toen volgde de onvermijdelijke sloop van deze laatste hennepklopper van Krommenie.
Blauwe Arend
Type molen: hennepklopper
Plaats: Krommenie
Bouwjaar: 1693