Achter het Papenpad in Westzaandam stond de paltrok De Blauwe Duif ten oosten van de Vaart. Over deze molen is niet veel meer bekend dan de naam en zelfs daar heerst onzekerheid over, want in de verpondingsregisters van de Banne Westzaan kwam de molen steeds voor als De Blauwe Druif. Het bouwjaar bleef onduidelijk, maar op 26 juli 1704 vond er een houtveiling plaats op het erf van de molen. De eigenaar was toen Gerrit Vegtersz. Vier jaar later werd De Blauwe Duif op 11 januari voor f. 800,- opgenomen in een assurantiecontract op naam van Michiel Colombau of Colombeau, zoals zijn naam ook werd geschreven .
Deze inschrijving is raadselachtig, omdat daarna nooit meer sprake was van Colombeau, terwijl op 1 januari 1729, toen het nieuwe register van de windpacht werd ingesteld, Gerrit Vegtersz weer als eigenaar werd gemeld . En dat terwijl drie jaar eerder drie schaatsenrijders op hun molenlijst opmerkten, dat de erfgenamen van Pieter Jelisz Haes De Blauwe Duif in eigendom hadden.
Deze tegenstrijdige gegevens kunnen wellicht verklaard worden, doordat Pieter Jelisz Haes en zijn echgenote Aafje Pieters slechts voor de helft eigenaar waren van de molen. Toen zij in 1734 beiden waren overleden waren hun kinderen Pieter (22) en Eefje (18) nog minderjarig. De leeftijd der volwassenen bereikte men toen als men vijfentwintig werd of eerder in het huwelijksbootje stapte. Op 13 september van dat jaar lieten Jacob Cardinaal en Dirk Haaring, de voogden van Pieter en Eefje een contract opstellen met Rens Arisse Corver en Jelis Pietersz Haes, de grootvader van de kinderen.
Corver kreeg het recht het huis aan het Kuiperspad te bewonen. Hij nam Pieter en Eefje bij zich in huis en was verplicht hen te onderhouden ‘so in kleeden, kost, drank en inwooninge.’ Ook moest hij hen verzorgen, indien zij ziek zouden worden. Rens Corver ontving daarvoor jaarlijks f. 100,- en deze honderd gulden werd opgebracht door grootvader Jelis Haes, die het halve part van de molen De Blauwe Duif voor dat bedrag huurde.
De 22-jarige Pieter werkte op de molen en ontving daarvoor elke week vier gulden, die hij ook aan Rens Corver moest afdragen. Indien hij en zijn zuster nog meer inkomsten kregen waren ze verplicht deze ook aan Corver te geven.
Zodra ze meerderjarig werden of trouwden konden ze over hun erfdeel beschikken. Indien Pieter jr. met Jelis overeenstemming kon bereiken mocht deze laatste daarna toch met de molen blijven werken.
Corver en Jelis Haes waren verplicht het huis en de molen op hun kosten in goede staat te houden en draaiden ook op voor alle schade, die aan de gebouwen zou ontstaan. Bovendien moesten zij alle belasting voor hun rekening nemen .
De wagenschotzager werd op 10 januari 1743 door Gerrit Simonsz de Vries te koop aanbood ‘om weg te halen binnen den tijd van acht weken.’
Dat was een kolfje naar de hand van sloper Lourens Hooglander, die de molen voor f. 285,- kocht en van zijn erf verwijderde. Een paar weken later werd de windpacht definitief geroyeerd. De schepenen de molen ook toen als ‘Blauwe Druijff’ in de boeken zetten . Op 4 april 1743 werd de laatste vermelding van De Duif aangetroffen in de ‘memorielijst van afgebroken gebouwen’, die de schepenen in deze jaren bijhielden. Geheel zondere fouten gebeurde dat niet, want er werd vermeld dat De Blauwe Duif in 1742 al was gesloopt. Maar goed, de verponding van f. 10:13: 0 per jaar hoefde in elk geval niet meer betaald te worden .