Wagenschotzager De Bleeker werd in 1725 gebouwd door Dirk en IJsbrand Cornelisz Bleeker. De molen stond ten noorden van de dijksloot en ten oosten van de Gouw aan de Hoogendijk, de latere Westzanerdijk. Waar precies was lang niet bekend, maar uit een verkoopacte van 20 februari 1727 komt de plaats duidelijk naar voren. Toen verkocht Dirk Jansz Ouwerijck ‘een opstal, genaemt De Peerdemolen aan de Westzaaner Overtoom of Hoogendijk, ten oosten van de Gouw en ten zuiden van de dijksloot, ten oosten Dirk Jansz Otte en ten noorden van Claas Cornelisz Vrouwe’ aan Pieter Zeeman. Bij deze verkoop werd het recht van vrij overpad voor de molens De Eendracht en De Bleeker vastgelegd . Beide molens stonden dus tegen de gemeentegrens met Westzaan en men moest over het erf van een rosmolen om er bij te komen
Van deze standplaats zou De Bleeker trouwens in 1742 verdwijnen. De crisis in de houtzagerij, die in het midden van de achttiende eeuw talloze molens de kop kostte, liet zich steeds meer voelen.
De Westzaandamse koopman Dirk Dirksz Blauw en zijn echtgenote Trijntje Jacobs Vet werden er ook het slachtoffer van. Dirk had drie molens in bedrijf aan de Hoogendijk. Dit waren De Zwaan, een bovenkruier, en De Jonge Zwaan, een paltrok, in Westzaan en De Bleeker op de Hoogendijk. Hij was dus eigenaar van een groot bedrijf, want het kwam niet veel voor dat er met drie molens werd gewerkt door één eigenaar.
Op 8 en 9 juni 1742 werd een staat van inventaris van de bezittingen van Dirk en Trijntje opgemaakt, wat noodzakelijk was omdat ze in financiële problemen waren gekomen. Zij bleken ook drie huizen bij de molens aan de Hoogendijk te bezitten. Bij de molens lag voor f. 3100,- aan gezaagd hout, dat overigens door Dirk zelf op deze waarde werd getaxeerd. Op de lijst van schulden stonden posten als: weduwe Gerrit Hoofd voor zeilen tot de molens f. 50,40; Jacob en Thijs Knap voor besmeeden van de molens f. 35,- en Jan Cornelisz Knap voor verven van de molens f. 157,50.
Toen de staat van inventaris gereed was stelden Dirk Blauw en zijn echtgenote op 12 juni de Westzaanse koopman Dirk IJff en alle crediteuren aan om ‘haar boedel te redden’. IJff kreeg daarmee toestemming de molens en de huizen publiek te verkopen. Op de lijst van schuldeisers kwam Trijntje Vet ook voor, want toen zij in 1728 met Dirk trouwde was op 6 oktober een huwelijkscontract opgemaakt, waarbij ‘alle winsten-en verliezen staande het huwelijk’ voor rekening van Dirk waren.
Zo konden de gelden, die Trijntje bij het huwelijk inbracht bij dit faillissement worden gered, maar op 20 juni 1742 deed Trijntje afstand van dit recht om zo haar steentje bij te dragen aan het voorkomen van de totale financiële ondergang van haar man .
De molen werden op 2 augustus van dat jaar geveild. Toen was al duidelijk dat het slecht gesteld was met de economie. De Zwaan ging voor slechts 1500 gulden naar Jan Kuyper, Jan Roelen, Jan Vet en Willem Vet. De Jonge Zwaan bracht maar 700 gulden op en werd eigendom van Cornelis Gerritsz Blauw en De Bleeker werd voor slechts 550 gulden overgenomen door Jacob Noomen.
Hij liet hem onmiddellijk afbreken en verplaatsen naar het erf van de afgebroken Valk achter het Stuurmanspad. Daar ging De Bleeker onder de naam Valk verder om uiteindelijk in oktober 1900 gesloopt te worden.
Het erf van De Bleeker aan de Hoogendijk deed Noomen op 15 januari 1743 over aan Adriaan van Broek. Hij hoefde er niets voor te betalen .