De windbrief voor de meelmolen De Bleke Dood in Zaandijk werd op 16 september 1656 verstrekt. Windbrieven waren de vergunningen, die door de raden van Kennemerland en West-Friesland werden verleend. In deze windbrieven werden de verplichtingen van de molen-eigenaren vastgelegd. Zo moest de eigenaar van De Dood jaarlijks 9 gulden belasting betalen.
De Dood werd gebouwd na een lang conflict tussen Zaandijkers en Zaandammers. De laatsten bestreden de noodzaak van een meelmolen in Zaandijk, omdat dit concurrentie betekende voor hun meelmolen De Ruiter, die in de Molenbuurt – de huidige Westzijde – stond. Het gevecht speelde zich af tot voor het Hof van Holland, het hoogste rechtsorgaan in Holland en West-Friesland, dat in ’s-Gravenhage zetelde.
Het begon allemaal op 25 januari 1652, toen de Zaandijker en Koger dorpsregenten onder aanvoering van de koopman Adriaan Gerritsz van Someren een verzoek indienden bij de regenten van de Banne Westzaanen voor de bouw van een korenmolen in Zaandijk. Dat was tegen het zere been van de Westzaandammers, die met de korenmolen De Ruyter – waar het latere Ruiterveer zou komen te liggen – vrijwel een monopolie hadden. Zij moesten zich ook al verweren tegen de wens van Oostzaandam, toen een aparte gemeente, die eveneens een meelmolen wilden.
Het Koogs-zaandijkse verzoek werd ingewilligd, waarna de Zaandammers in verzet gingen. Het ging hard tegen hard. De Zaandammers zetten liefst vijf rechtsgeleerden in. De Zaandijkers en Kogers vier. Zaandam beriep zich op privileges, die nog in de zestiende eeuw door Margarieta vn Henegouwen waren verleend aan Gerard van Poelgeest. Wormer, dat al over heel wat meelmolens beschikte voor zijn eigen beschuitindustrie, wierp zich ook in de strijd en koos partij voor Zaandam.
Ook de direct betrokkenen wierpen zich in de strijd. Zo verklaarden 18 bakkers, 10 stijfselmakers, 5 grutters en twee personen, waarvan het bedrijf niet bekend is, dat er te weinig meelmolens in de dorpen aan de Zaan waren. Onder hen waren ook enkele Oostzaandammers, die dus partij tegen hun eigen dorpsbestuur kozen. Vreemd genoeg steunde vijftien bakkers, stijfselmakers en broodventers uit Koog en Zaandijk weer de Zaandamse actievoerders. In deze verwarrende toestand hakte het Hof van Holland na een slopend en geldverslindend proces uiteindelijk de knoop door: de meelmolen in Zaandijk mocht gebouwd worden.
De Dood kwam te staan op het erf, waar eerst de oliemolen De Ouwevaer of Ooievaar had gestaan. Deze was in 1656 alweer afgebroken. Waarschijnlijk werd deze molen eerder gebruikt als runmolen. Run was gemalen eikenschors, een produkt dat werd gebruikt voor het tanen van zeilen.
Zijn lugubere naam – officiëel De Bleke Dood – ontstond waarschijnlijk, doordat op de grens met Wormerveer de watermolen Het Leven stond. Zo leefden de Zaandijkers tussen Leven en Dood.
De toevoeging “Bleke” had ongetwijfeld te maken met de kleur van het produkt, dat in De Dood werd verwerkt: meel.
De eerste eigenaren waren Cornelis Adriaansz. en Meyndert Garbrantsz. Adriaansz verklaarde op 23 februari 1661, dat hij De Dood gekocht had van Meyndert Garbrantsz. Er waren echter meerdere eigenaren, o.a. Cornelis Pietersz Mul. Op 1 januari 1661 tekende Cornelis Adriaansz een schuldbekentenis ten name van Jan Arentsz Craft, oud-schepen van Wormer en pachter van het gemaal. Dat wilde zeggen dat Jan Craft de belastinginner was over alle gemalen goederen in de banne Westzaanen. Hiervoor betaalde hij een jaarlijkse pacht aan de Ambachtsheerlijkheid van de banne Westzaanen, waarna hij de opbrengst zelf mocht houden. Adriaansz verklaarde dat hij 1450 Carolus guldens schuldig was aan Craft. De verklaring werd mede ondertekend door de Zaandijker dorpsregenten Jan Jansz Hooyhuys, molenmaker Dirk Pietersz Baes en Jacob Pietersz Sack.
Deze Cornelis Pietersz Mul dook op 27 januari 1690 op als eigenaar van een half part in de Zaandamse meelmolen De Ruiter.
Na enkele wisselingen van de molenaars van De Dood kwamen in 1730 de familie Jan Claesz Schoorl in de molen. Hij kocht de halve molen voor f. 1000,-. De andere helft was van Trijntje Cornelis Kloppie.
De familie Schoorl bleef lang actief met De Dood. Van 1778 tot 1793 werd de molen in het zgn. papiermakerscontract – een onderlinge brandverzekering, waarin veel papiermolens waren ondergebracht – verzekerd. Eerst voor f. 2500,- en later voor f. 4000,- op naam van de Dirk Schoorl & Co en van 1793 tot 1801 op naam van Jan Schoorl & Co.
Pas op 7 februari 1824 veranderde de molen weer van eigenaar. Toen werd De Dood geveild en bood Jacob Verdonk uit Zaandijk f. 11.900,- bij opbod, maar in afslag werd ene Oremus, waarover verder niets bekend is, eigenaar. Lang werkte hij niet met De Dood want op 17 december 1828 werd Jacob Verdonk toch eigenaar. Hij kocht de molen toen voor f. 10.000,-. Na zijn dood op 5 juni 1859 volgden zijn zoons Willem en Jacob hem op.
Willem Verdonk werd de enige eigenaar, toen de molen op 28 november 1874 opnieuw werd geveild. De prijs was toen f. 8000,- en f. 600,- voor verplichte overneming van losse gereedschappen. Hij werd opgevolgd door Frans Verdonk, die de molen op 18 juli 1885 weer liet veilen. Dit keer werd de Westzaner Jan Stuurman Dsz eigenaar voor een bedrag van f. 5000,-. Hij bleef dat zeer lang.
Stuurman liet een ijzeren as in de molen zetten en bracht er ook een motor in. Daardoor raakten de wieken in verval, die hij in september 1931 liet verwijderen. De Dood stond er toen als doofpot bij. Op 9 april 1922 was de molen aan brand ontsnapt, toen het nabij gelegen magazijn van de firma Schipper in brand vloog en overvliegende vonken de kap in brand zetten. De brandweer slaagde er echter in de molen te behouden.
In 1950 kwam de molen te koop. De stichting Meelmolen De Dood werd opgericht en slaagde er in de molen te kopen. Drie jaar later kon de restauratie beginnen en op 23 september 1955 was De Dood weer springlevend. In 1956 werden ook de onderbouw en het woonhuis gerestaureerd.
De huidge molenaar is Gerrit Smit. De molen is nu eigendom van de vereniging De Zaanse Molen, die in 2000 en 2001 een nieuwe grondige restauratie van de meelmolen liet uitvoeren.
Illustratie: De Dood in september 1974, terwijl een dekschuit met een balk, waaruit de nieuwe as voor oliemolen De Bonte Hen zal worden gemaakt, passeert.