De windbrief voor de paltrok De Boendermaker, die aan de noordzijde van het Sluispad in Oostzaandam stond, werd afgegeven aan de weduwe Jan Boendermaker. Dit blijkt Eefje Willems Adel. Ook hier zien we weer dat de molen eerder gebouwd en bedrijfsklaar was dan de windbrief werd afgegeven. Op 12 mei 1728 werd De Boendermaker verzekerd. Pas op 31 juli werd de windbrief afgegeven.
Eefje Adel liet de molen verzekeren in het al zeven jaar oude contract, dat 17 eigenaren op 12 juli 1721 voor notaris J. Faber in Zaandam oprichtten. Zij verzekerden toen 19 molens. Het contract bevatte een unieke bepaling. Eigenaren van molens, die door wat voor reden ook door brand getroffen werden, werden geroyeerd uit het contract en konden zich niet opnieuw verzekeren, indien zij hun beschadigde molen lieten restaureren of herbouwen. Dit contract is daarmee enig in zijn soort. In de talloze andere contracten, die in de loop der eeuwen werden afgesloten, is door mij nergens zo’n clausule gevonden. Ongetwijfeld was de bepaling opgenomen om de naleving van de voorgeschreven brandveiligheidsmaatregelen te bevorderen.
Jan Hendriksz Boendermaker, de echtgenoot van Eefje, was nog niet lang overleden, toen de molen met zijn naam werd ondergebracht in het brandcontract. Dat bleek op 22 februari 1729, toen Eefje het ‘vaderlijk goed’ van haar pas tweejarige zoontje Hendrik liet vastleggen. Het kind had recht op f. 6000,-. Als voogden waren Jan Dirksz Melk uit Wormer en Dirk Jansz van Geelen uit Oostzaandam aangesteld.
Van Geelen was een zakenpartner van Boendermaker met wie hij in 1724 de bovenkruier zaagmolen De Vrijheid aan het Westerkattegat in Zaandam had laten bouwen. Op 16 november van dat jaar had Van Geelen de windbrief voor deze molen gekregen, die overigens al op 1 november was beginnen te malen. De Vrijheid was een unicum. Er konden zowel wagenschot als balken meegezaagd worden. Het was de enige molen, waarmee dat kon.
De 6000 gulden van het vaderlijk erfdeel van de kleine Hendrik Boendermaker bleef onder beheer van zijn moeder .
Maar de notariële verklaring over het erfdeel was nodig, omdat Eefje ging trouwen met Cornelis Pietersz Salm met wie zij op 31 maart van dat jaar een huwelijkscontract afsloot, waarbij winst-en verlies tijdens het huwelijk gelijk verdeeld werd . De eigendommen van beide partners op het moment van het huwelijk bleven echter gescheiden. Salm kreeg het beheer over de molen, zoals niet lang daarna bleek toen hij Dirk van Geelen machtigde om wanbetalers aan te pakken.
Salm was ook eigenaar van de paltrok De Jonge Zalm achter het Roozendaal en op 4 januari 1732 had hij de lijnbaan De Zalm, die tussen de molen en de Zuiddijk lag, voor drie jaar in huur genomen van zijn vader, waarvoor hij f. 240,- per jaar betaalde .
Het huwelijk met zou niet lang duren, want op 9 mei 1733 was Cornelis Salm overleden. Zijn weduwe stelde op die dag Dirk Jansz van Geelen aan als directeur over haar ‘negotie in houtwaren als lijnslagerij’, waarbij hij gemachtigd werd ‘houtwaren, ruijghout en hennip te kopen so te verkopen in publiq als onderhands .’
Ook Van Geelen zou niet lang meer leven, want op 2 juli 1735 verstrekte zijn weduwe Aaltje Claes een machtiging aan Hendrik Stenhuys uit Groningen om in deze provincie namens haar gelden te incasseren van zakenrelaties van haar overleden echtgenoot .
Eefje den Adel trouwde voor de derde keer. Cornelis Wildeboer, burgemeester in Oostzaandam, werd de nieuwe bruidegom.
Toen de brandverzekering van 1721 op 19 november 1738 werd vernieuwd bleek het aantal deelnemers gestegen tot 27, die hun molens voor f. 50.300,- verzekerden. De Boendermaker stond toen op naam van Wildeboer.
In 1748 overleed Wildeboer en Eefje den Adel besloot de molen toen te verkopen. Op 27 september nam oud-burgemeester Willen van den Tweelen De Boendermaker voor f. 1500,- over . Bij deze verkoping bleek dat Eefje op het Sluispad ten noorden van de molen woonde.
De Boendermaker hield zijn strijd vol tot 1881 om toen plaats te maken voor de stoomzagerij De Morgenster van Huibert van de Stadt Csz. Hij had in oktober 1880 geprobeerd de molen te verkopen, maar de interesse bleek bij de veiling zo gering, dat Van de Stadt de notaris opdracht gaf de verkoping te staken . De laatste eigenaar van De Boendermaker liet de molen vervolgens zelf afbreken en bood op 20 mei 1881 de grenen binnenroed van de geamoveerde zaagmolen De Boendermaker te koop aan. Pieter Boorsma meldt dat de molen al in 1880 gesloopt werd. Uit de verkoop van deze roede kan worden afgeleid dat De Boendermaker wat langer bleef staan aan het Sluispad, want er was voor Van de Stadt geen enkele reden de roede een half jaar of langer op zijn erf te laten liggen.
Van de Stadt bood op 25 juni van dat jaar ook de paltrok De Huisman te koop aan. Deze stond eveneens achter het Sluispad even ten oosten van De Boendermaker. Niemand had echter interesse. Er kwam slechts een bod van f. 600,-, waarop De Huisman niet werd verkocht .
Boendermaker
Type molen: zaagmolen paltrok
Plaats: Oostzaandam
Bouwjaar: 1728