Even ten noorden van de Noordervaldeursloot en ten westen van De Knie in het Oostzijderveld bij Zaandam stond het oliemolentje De Boer, in verband met zijn minieme formaat beter bekend als ’t Boerke of ’t Boertje. De windbrief werd nooit gevonden, maar op 1678 dook de molen voor het eerst op in de stukken. De Boer was echter van aanzienlijk oudere datum.
Het ging om een enkelwerks oliemolen, hetgeen kon worden vastgesteld doordat De Boer op 14 juni 1727 bij de oprichting van het Olieslagerscontract voor ladingen voor f. 30,- werd verzekerd. Dubbele oliemolens werden voor f. 50,- ingeschreven. De eigenaar was Jan Poort, die de lading op 23 mei 1723 al voor f. 5000,- had laten verzekeren in een ander contract.
Toen in 1733 het Olieslagerscontract werd uitgebreid met de verzekering van de panden, was Poort geen eigenaar meer. Hij had zijn molen in 1730 verkocht aan Frans de Boer, die drie jaar later De Boer voor f. 2000,- liet inschrijven in het contract voor molens.
Zoals gebruikelijk kende de molen een reeks van eigenaren. Pieter en Jan Dekker huurden de molen vanaf mei 1737 en op 10 mei 1749 werd Frans Dekker als eigenaar van de molen ingeschreven met de aantekening “vermits het overlijden van Frans de Boer.” ’t Boerke werd toen voor 2500 gulden verzekerd tegen brand.
Frans Dekker verhuurde de molen van 9 april 1776 aan de Oostzaandamse olieslagers Adriaan en Cornelis Duyn en een jaar later ging Cornelis Sybrandsz in huur met De Boer werken. Frans Dekker overleed in 1788 en werd als eigenaar toen opgevolgd door Pieter Dekker, die het vier jaar volhield.
Toen werd ’t Boerke verkocht aan Claas en Adriaan Duyn, die in elk geval tot 1817 actief bleven met de molen. De gebroeders Duyn namen op 24 april 1792 3/4e part in de molen over van Dekker. Zij verwierven een zelfde part in 275 roeden land en het bijbehorende woonhuis met erf. De prijs was 4000 gulden . Een jaar later kochten ze in februari van Dieuwertje Duyn, de weduwe van Klaas Kox, nog eens 1/6e part, waarvoor ze f. 1000,- betaalde en ook weer een zelfde part in het erf verwierven .
Zij werkten ook met De Zeef of Het Huis te Muiden, Het Oude Kaar en De Quack aan de Noordervaldeursloot en de Blauwe Arend in de Molenbuurt in Westzaandam.
Van ’t Boerke kochten de gebroeders Duyn op 6 augustus 1791 het eerste part. Dit was een twaalfde deel. Het laatste 1/6de deel voegden ze op 19 januari 1793 aan hun eigendommen toe .
In de Franse periode was de neergang van de economie goed af te lezen aan de verzekeringen van de molens. Het Boerke stond in 1792 op f. 3500,-, maar werd in 1814 nog maar voor f. 2000,- in het Olieslagerscontract opgenomen. Na de Napoleontische nederlaag steeg de prijs in 1815 naar f. 3000,- om op 25 mei 1817 alweer naar f. 5600,- te worden opgetrokken.
Het olieslagersbedrijf Duyn kwam uiteindelijk in handen van Guurtje Duyn. Haar vader Adriaan Pietersz had haar op 15 december 1818 als enig erfgenaam aangewezen. Hij kwam zelf in het bezit van de parten van zijn broer Cornelis, nadat deze was overleden. Guurtje was op 18 juni 1802 getrouwd met de Zaandamse burgemeester Jan Vander. Uit het huwelijkscontract blijkt dat zij buiten gemeenschap van goederen waren getrouwd. Nadat Vander was overleden verkocht Guurtje de molens op 18 januari 1834 aan Jan Willem Warnsick en zijn broer Willem Hendrik. Zij woonden ‘in de Noord’, dus op het Kalf. Voor De Boer betaalden zij f. 4850,-. Ze namen ook Het Huis te Muiden (f. 5850,-), Het Oude Kaar (f. 6425,-) en de Westzaandamse oliemolen De Blauwe Arend (f. 7750,-) over . De vier molens waren voor f. 21.000,- in het Olieslagerscontract verzekerd. Dat vonden de nieuwe eigenaren te laag. Een maand na de koop – op 2 februari – verhoogden zij de verzekering voor de Blauwe Arend tot f. 10.000,-, voor De Boer en Het Huis te Muiden tot f. 7000,- en voor Het Oude Kaar tot f. 8000,-. De ladingen van de molens werden voor f. 200,- per stuk ondergebracht in het Olieslagerscontract .
Halverwege de 19e eeuw kwam de molen in bezit van Teunis Crok (1851), die hem op zijn beurt in 1854 overdeed aan Pieter Keg. Volgens de kadastrale gegevens vond er een ruiling plaats, maar niet bekend is wat Crok voor de molen terug kreeg .
De 7 maart 1877 was de molen het toneel van een droevig ongeluk. “De jongeling C. Heiloo bezig zijnde met het leegstorten van zaad in het kaar had het ongeluk uit te glijden,” meldde het Zaanlandsch Nieuws-en Advertentieblad. “Door de val geraakte hij tussen het kamwerk en bekwam zware inwendige kneuzingen. Enige minuten daarna was hij een lijk.”
Op 23 september 1884 werd De Boer uitgeschreven uit het Olieslagerscontract, waarin hij sinds 1727 onafgebroken verzekerd was. Op de dertiende september was de molen door Pieter Keg in veiling gebracht, maar de makelaars hadden de verkoop in de afslag op f. 2500,- opgehouden. Er waren geen kandidaten meer om oliemolens te kopen. Keg had ook zijn andere molens – De Veering en De Oude Dekker in Oostzaandam – te koop aangeboden. Alleen De Oude Dekker kreeg een nieuwe eigenaar in Pieter Dekker Abrahamsz uit Koog, die er slechts f. 2305,- voor betaalde. De Veering werd op f. 2105,- opgehouden .
Of de molen nog in bedrijf kwam is niet duidelijk. Vijf jaar later meldden de slopers zich bij ’t Boerke, zodat het definitieve einde in 1889 kwam.