Op 21 september 1878 werd pelmolen De Bootsman aan de Hanenpadsloot in Oostzaandam getroffen door blikseminslag. De ravage was groot. Een roede werd totaal vernield, één van de stijlen was verschoven en drie achtkant pilaren waren vernield. De verwoestende inslag had ook brand veroorzaakt en er bovendien bijna voor gezorgd dat de molen was ingestort, doordat drie van de acht pilaren onder het achtkant waren verwoest. De molen was daardoor enigszins uit het lood komen te staan. Eigenaresse de weduwe Engel van der Stadt berichtte aan de gecommitteerden van Het Papiermakerscontract dat zonder hulp de molen absoluut was verbrand. De directeuren van het contract zonden molenmaker Cornelis Ulle om de schade op te nemen. Hij kwam tot de volgende opstelling:
Een Amerikaanse roede vernield f. 375,-
Zwaard en harp op de maalzolder f. 19,-
Achtkantstijl schot weg en pelmeelzolder f. 25,-
Vloer slopen om molen weer op te rammen f. 110,-
Bedding leggen om molen op te rammen f. 140,-
3 pilaren slopen en opzetten met twee
blauw harde stenen f. 120,-
Opruimen der bedding, spijkers, ijzerwerk
en gereedschap f. 40,-
Totaal f. 829,-
Ook aan de Zaandijker molenmaker Pieter Vredenduin werd een taxatie gevraagd. Hij kwam tot een bedrag van f. 590,-, terwijl de eigenaresse de weduwe Engel van der Stadt een eigen schade-rapport liet maken, dat op een bedrag van f. 759,50 uitkwam . De restauratie van De Bootsman werd waarschijnlijk gegund aan Vredenduin, die tot de laagste taxatie was gekomen. Ook kwam het voor dat de bedragen, waarop de drie taxateurs uitkwamen werden opgeteld en gedeeld. Er werden dan één van de drie molenmakers aangewezen om de schade voor dit bedrag te repareren.
Twee jaar later – op 13 september en niet op 1 september, zoals Boorsma aangeeft in Duizend Zaanse Molens – brak er weer brand uit in De Bootsman, die nog steeds eigendom van de firma Wed. Engel van der Stadt was. Dit keer was de schade minder. Het vuur bleef beperkt tot de kap, maar deze moest geheel van nieuwe latten en riet voorzien worden. Bovendien moesten de vang en enkele pelkuipen gerepareerd worden. Alles bij elkaar vergde dat f. 278,75.
Er was ook het nodige uitgegeven om de brand te bestrijden en hiervoor werd een aparte nota ingediend. Uit deze rekening blijkt dat enkele niet met name genoemde personen zich zeer verdienstelijk hadden gemaakt bij het blussingswerk. Zij kregen daarvoor een gratificatie van f. 105,-, waarvan de helft werd vergoed door het brandcontract en de andere helft door de eigenaar. Bovendien bleek bij deze brand, dat men apart moest betalen voor het gebruik van de brandweer. In dit geval moest er f. 39,16 worden betaald. De unieke nota voor de redding van De Bootsman luidde:
Uitgegeven ten behoeve van de brand:
Gratificatie ½ van f. 105,- f. 52,50
11 werkers f. 6,-
Schade aan emmers f. 3,-
Gebruik brandspuit f. 39,16
Nachtwacht f. 4,-
Verteringen Pool f. 1,95
Overzetten volk f. 1,-
idem f. 0,25
Telegram f. 0,37 f. 3,57
Totaal f. 108,23
Het Papiermakerscontract keerde dus uiteindelijk f. 386,98 uit. Vervolgens bleef het lange tijd stil rond De Bootsman, maar op 30 maart 1890 dook hij weer op. Dit keer in het schouwingsrapport van de molenmakers Vredenduin en Gorter, die de staartbalk van de molen afkeurden, omdat hij in veel te slechte staat verkeerde . Dit duidde er duidelijk op dat De Bootsman in verval was. Zes jaar later werd hij gesloopt en naar Oosterblokker gebracht, waar De Bootsman.werd omgetoverd in De Krijgsman, die voortaan koren zou malen.
De molen had vanaf 1751 op zijn standplaats aan de Hanenpadsloot gestaan. Toen werd volgens de Zaandamse onderzoeker J.W. Groot op 30 oktober de windbrief verstrekt aan Pieter Symonsz Booy, Cornelis van Petter en Claas Kroeger, hoewel een jaar later Dirk Bakker de molen al tegen brand verzekerde.
Wellicht maakte hij ook deel uit van de rederij, maar werd hij niet in de windbrief genoemd. Cornelis van Petten, één van de oorspronkelijke windbriefhouders was in elk geval in 1762 nog eigenaar.
Tekening: Jan Kruijver.