De paltrok De Bruigom werd vermoedelijk in 1694 gebouwd, want in dat jaar ging de huur van het erf, waarop hij stond, in. Dit erf lag ten oosten van de Heerenwatering in Westzaandam, ongeveer ter hoogte van het huidige station. Op dit land was De Heupel of Loonzager, ook een paltrok, de buurman van de Bruigom. De standplaats van De Bruigom was lang onbekend, maar door de vondst van de inventaris van de boedel van Gerrit Jansz Kegh en Maritje Pieters werd dit raadsel opgelost. De inventaris werd door notaris Pieter Leur opgemaakt op 19 septemeber 1731 nadat Kegh was overleden. Hij was niet alleen eigenaar van de paltrok De Hoop aan het Wijnkanspad, maar ook verhuurder van de erven van De Bruigom en De Heupel. Kegh was voor de helft eigenaar van dit land, dat voor een bedrag van f. 550,- in zijn inventarisstaat werd opgenomen .
In 1721 werd een half part in De Bruigom verkocht. Sijmon Kroon was in 1730 eigenaar van De Bruigom. Er was toen een ongeluk met de molen gebeurd, maar wat precies is niet bekend. In elk geval moest er zeer groot onderhoud gedaan worden. Dit blijkt uit een zogenaamde insinuatie, die Kroon liet vastleggen door notaris Pieter Leur. Dergelijke verklaringen onder ede konden worden gebruikt in gerechtelijke procedures.
Kroon deed de verklaring tegen de meester timmerlieden Jan Douwesz de Vries en Cornelis Heyn uit Westzaandam. Kroon had ze ingehuurd ‘om sijn molen De Bruigom te maaken en te verrepareren binnen een tyt van vyf weeken.’ De molenmakers hadden echter slechts twee knechts ingezet “en uiteindelijk niemand meer,” zei Kroon. “So werd ik aan het lange touw gehouden en belet mijn negotie uit te oefenen.”
Hij sommeerde De Vries en Heyn het aangenomen werk volgens het bestek te volbrengen en het werk te verhaasten en eiste bovendien een korting van f. 30,- op het werk, “omdat zij dit halverwege hebben laten steken.”
De notaris las, zoals gebruikelijk de insinuatie aan De Vries en Heyn voor, waarop zij antwoordden: “Wij zullen hete werk verhasten en met genoegsame kneghts doen, indien Symon Kroon een borgh stelt voor de penningen, die bedongen zijn .”
Zij waren dus bevreesd, dat Kroon deze grote klus niet kon betalen. Lang zou hij trouwens niet meer met de molen blijven werken, want op 28 mei 1733 bleek De Bruigom in bezit van Meyndert Cornelisz Dekker, die zijn molen toen voor f. 1000,- liet inschrijven in een brandcontract. Datzelfde contract verliet hij op 4 juni 1740 vrijwillig, nadat er tijdens de algemene jaarvergadering kritiek was uitgeoefend op de staat, waarin zijn molen verkeerde.
Meyndert verklaarde dat men hem met De Bruigom uit de verzekering kon schrappen “willende geen moeilyckheden veroorsacken.”
Op 2 juni 1740 was de ‘algemene comparitie’ gehouden. Tijdens deze jaarvergadering werd besloten Meyndert Dekker te sommeren maatregelen te nemen ter dekking van eventuele schade. Meyndert verkeerde kennelijk in financiële problemen.
Besloten werd hem “aan te seggen omme binnen tien dagen suffisante borgen te stellen in gevalle van schade in dit contract mogten voorvallen om in staat te kunnen sijn deselve schaede te konnen voldoen.”
Notaris Pieter Leur deed de aanzegging twee dagen later bij Dekker thuis, waarop deze antwoordde: “Ik consenteer dat immidiaat mijn moolen uijt het contract mag worden geroyeerd.”
Hoe ernstig de toestand van De Bruigom was bleek wel op 22 november 1742, toen Dekker de molen verkocht aan de sloper Lourens Hooglander, die heel wat zaagmolens velde. Hooglander betaalde slechts f. 475,- voor De Bruigom, die hij vervolgens onderuit haalde. Dat gebeurde waarschijnlijk niet lang daarna, want de molen kwam daarna niet meer in de stukken voor.