De bovenkruier balkenzager De Dickert stond aan weg en Zaan, pal ten zuiden van de Mallegatsloot en het Ameland in Zaandam. Volgens velen dankte De Dickert zijn naam aan zijn plompe lijf. Het zou een voormalige watermolen zijn geweest. In elk geval had de molen in de loop der eeuwen twee verschillende naamborden, waarop de volgende versjes stonden:

Ik ben gebouwd door Godes zegen
Hier, aan de Zaan, ben ik gelegen
Om alle soort van hout te zagen,
Den naam van “Dikkert” zal ik dragen.

Het molenbord werd later vervangen door een bord met een afbeelding van de molen en de tekst:

Des “Dikkerts” middel van bestaan,
Is hout te zagen aan de Zaan.

Molenkenner Pieter Boorsma, die in 1950 het standaardwerk Duizend Zaanse Molens publiceerde, vond de eerste vermelding in 1672. Het wil overigens niet zeggen, dat De Dickertniet nog ouder is.
Op 12 mei 1672 werd de molen genoemd bij de boedelscheiding van Gerrit Pietersz. Gijse, waarin “3/64 parten inde dicke molen bij ’t Mallegadt” werd vermeld. Op 16 oktober 1683 werd de “dommekracht”, een speciale aanduiding voor de grootste houtzaagmolens, die zeer zwaar werk aan konden, genoemd op naam van Garmet Gerritsze. De families Gijse en Gerritsze hadden ook belangen in De Walrot, een houtzager, die even verder aan de weg en Zaan stond, ter hoogte van de huidige Frans Halsstraat.
De Dickert dook op 9 september 1697 weer op. Hillegont Gijse, weduwe van Dirck Hendricksz. Sijbrandtses en hun kinderen verkochten die dag 1/8ste part in molen en erf voor f 600:-:- aan hun oom Cornelis Hendricksz. Sijbrandsz, die ook 2/9de part in 2500 roeden land ter waarde van f 300:-:- overnam. De familie Sijbrants was ook een bekende houtzagersdynastie. Al vroeg in de zeventiende eeuw bouwde deze familie De Grauwe Beer, de eerste bovenkruier houtzager in Nederland. Een achtste part in deze molen werd door Cornelis Sijbrandsz ook overgenomen van de weduwe.
Zoals gebruikelijk werden de losse gereedschappen in de molens apart verkocht. De taxatie van deze gereedschappen in De Dickert is bewaard gebleven en luiddn als volgt:

80 balcksaagen à 2 glds per st. f. 160: -: –
40 hangsels tot de saagen à 10 stu. f. 20: -: –
7 balck ijsers a 1 gld 10 stu. f. 10:10: –
9 harmens à 4 glds f. 36: -: –
6 hout haaken à 2 glds f. 12: -: –
3 treck saagen à 3 glds 10 stu. f. 9:10: -*
8 ketting haacks à 3 glds 10 stu.* f. 20: -: –
4 seijlen tot de moolen à 6 glds f. 24: -: –
5 mokers à 12 stu. f. 3: -: –
4 houwvasten à 9 stu. f. 1:16: –
36 ijsere wiggen à 3 stu. f. 5: 8: –
3 opwinders touwe f. 30: -: –
2 bijlen met een dissel en houtsaage f. 2:10: –
de Schou schuijt f. 80: -: –
de Hooij schuijt f. 22: -: –

f. 444:19: –
Komt voor 1/8 part f. 55:12: 6

De rekening werd opgemaakt in guldens, stuivers en penningen. Er gingen 16 penningen in een stuiver.

* De originele getallen uit de acte zijn aangehouden. De berekening van de 3 trekzagen is echter foutief (moet zijn 10 gulden en tien stuivers) evenals de berekening van de 8 kettinghaken. De prijs per stuk moet twee gulden en 10 stuivers zijn.

Een ‘harmen’ was timmermansgereedschap, een soort dommekracht, die ingezet werd bij klussenwaarbij veel gewicht omhoog gebracht moest worden. ‘Hangsel’ was Zaans voor hengsel. Houwvasten waren grote krammen, waarmee balken tijdens het zagen konden worden vastgezet .

Met de verkoop van de molenparten was de familie Gijsen nog niet uit De Dickert verdwenen. Op 27 mei 1700 verkochten de erfgenamen van Cornelis Gijsen uit Westzaandam een 1/8ste part aan Garmet en Poulus Gerrets. Ook gingen de losse goederen over in andere handen. De aanwezige spullen werd getaxeerd op f. 748: 9:-, zodat de broers Gerrets voor deze goederen f. 93:11: 2 moesten betalen.
Op 1 januari 1707 werd De Dickert voor f 1800:-:- verzekerd op naam van Dirk Pietersz. Eijte. Schade door oorlogsgeweld werd uitgesloten van vergoeding en een ander artikel in dit brandcontract meldde: “Tot verval van de costen int houden van de comparitien als anders over ’t maintineren van deze contracte nodig, sal door de gecommitteerden van elke f 100:-:- waarop de respectievelijke molens getaxeert, 1/2 stuyver worden geheven op de laatste visite.”
De eigenaren van De Dickert moesten dus 9 stuivers per jaar betalen in de vergaderkosten.
Toen op 16 april 1715 de Zaandijker koopman Jacob van der Ley overleed bleek hij ook 1/32ste part in De Dickert te bezitten. Het aandeel werd bij de boedelscheiding geschat op 100 gulden. Dit was slechts een uiterst gering deel van zijn bezit, dat in totaal op f 82.8235:6:- werd geschat, waarvan f 28.801:-:- in contanten aanwezig was. Zijn vrouw Marijtje Dircksz. Stuurman werd de nieuwe eigenaresse van de bezittingen. Zij hertrouwde later met Symon Thijse Boy, eigenaar van de oliemolen De Ooievaar aan de Kalverringdijk.
Op 23 september 1717 verkochten Oepe Cornelisz. Roos en zijn broer Nicolaas uit Middelburg aan de reders van De Dickert een huis en een erf op het Ameland. Het bedrag, dat met deze verkoop gemoeid was, bleef onbekend. Er waren toen al heel wat parten in omloop. De molen werd in “rederij” geëxploiteerd en als administrateur was Gerrit Jevidse Bakker aangesteld. Hij werd op 5 juni 1723 in een nieuw brandcontract, dat door notaris Ph. van der Stengh uit Westzaandam die dag werd opgesteld, in die functie genoemd. De molen werd toen getaxeerd op f 1800:-:-.
Een deel van de molen was in bezit van de familie Meijn, want op 27 januari 1724 verkochten de voogden van de minderjarige kinderen van Meyndert Pietersz. Meijn 1/16de part uit de houtzaagmolen aan Gerrit Garmitse voor f 435:-:-. Dezelfde dag nam Garmitse voor f 460:-:- ook 1/16de part over van Guurtje Gerrits, de weduwe van Gerrit Pietersz. Meyn.
Een jaar later vergrootte Garmitse zijn aandeel door de aankoop van 11/64ste part van Claes Jansz. Avis voor f 82:10:- en 95/768ste part van Gerrit Aijte voor f 717:10:-. Op 10 november 1725 liet Garmitse De Dickert in het brandcontract op zijn naam overschrijven. Hij bleek toen gaandehouder en directeur na het overlijden van Gerrit Jevidse.
Jan Psz. Noomen kocht op 31 januari 1733 voor 315 gulden 1/16de part in De Dickert en het bijbehorende woonhuis op het Ameland en twee maanden later op 2 april vergrootte hij zijn belang in de molen door 1/32ste part in molen en huis van Jan de Jong over te nemen voor f 150:-:-.
Nieuwe transacties vonden plaats op 16 januari 1738, toen Aris en Michiel Csz. de Boer uit West Zaandam een achtste part in molen en huis overnamen van Aldert Jacobsz. Smit, waarvoor zij f 600:-:- betaalden. De beide broers stonden ook onder de naam Calff bekend, omdat zij kleinkinderen waren van Aafje Michiels Calff, de zuster van de bekende koopman Nicolaas Calff. Toen deze in 1734 overleed liet hij belangrijke legaten na aan zijn beide achterneven. Aris en Michiel de Boer werkten als directeuren met De Dickert, waarin zij de volgende jaren hun aandeel steeds zouden uitbreiden. Op 1 april 1744 kochten ze 1/16de part van de erfgenamen van Hendrik Dircksz. Sijbrands uit Zaandam West. Vier jaar later, op 8 augustus 1748, namen ze een kwart part van Claas Stikkel over voor f 600:-:- en dezelfde dag ook 1/16de part van Claas Croon. Op 20 februari 1749 vergrootten de gebroeders De Boer hun bezit met 1/8ste part van Jan Claesz. Nel, waarvoor ze f 400:-:- betaalden. Aris en Michiel de Boer hadden toen 10/16de part in De Dickert en het bijbehorende huis in hun bezit. De waarde van de molen was in elf jaar tijd echter wel terug gelopen. In 1738 werd deze geschat op 4800 gulden. Bij de aankoop van het laatste aandeel nog maar op 3200 gulden.
Nieuwe transacties vonden plaats op 8 januari 1750, toen Simon Cornelisz. IJff 1/8ste part voor f 500:-:- aan Joost van Eijk uit Amsterdam verkocht en op 19 augustus 1751 1/128ste part door Gerrit Hendricksz. Stuurman aan Claas Gerritsz. Stuurman uit Zaandam Oost werd overgedaan voor 25 gulden. Van Eijk was ook actief met de oliemolen De Blauwe Arend, die op het erf naast De Dickert stond.
Aris en Michiel de Boer traden toen nog steeds op als directeuren van De Dickert. Op 5 augustus 1762 vergrootten zij hun aandeel in de molen met 3/16de part van Grietje Willemse Cardinaal, de weduwe van Claas Gerritsz. Stuurman van wie ze ook 3/64ste part in het woonhuis overnemen. Ze betaalden er f 150:-:- voor. Een jaar later overleed Michiel de Boer. Hij bleek toen voor meer dan 2/3e eigenaar, want op 10 november 1763 verkocht zijn weduwe Guurtje Pieters Sem 43/64ste part in de zaagmolen voor f. 6000,- aan haar zwager Aris. Bij deze verkoop waren grote stukken land en een half part in de paltrok De Grauwe Eend, die even ten zuiden van De Dickert stond, en een half part in het woonhuis op het Ameland, in begrepen. Aris was al eigenaar van de andere parten .
Hij probeerde ook de rest in handen te krijgen, want drie jaar later, op 17 januari, nam Aris nog eens voor f 160:-:- 1/32ste part over van Jan Cleijndert . Hij had toen 27/32ste part van de molen in eigendom, waarvoor in de loop van 27 jaar zo’n 2400 gulden was betaald en in november van dat jaar nam hij ook het 1/32e part van Cornelis van Benthem over. Dit keer betaalde Aris er f. 150,- voor .
Op 28 september 1769 deed Aris de Boer de helft van De Dickert over aan Willem Sluijk voor f 1700,–. De Boer verkocht op 22 januari 1770 1/16de part in De Dickert aan Pieter Hendriksz. ter Haar, die daar f 95,– voor betaalde, 1/8ste part ging naar Jacob Cardinaal voor f 200:-:- en Jan Jacobsz. Nek uit West Zaandam deed 3/64ste part over aan Jan Piets uit Oost Zaandam, die daar 72 gulden voor betaalde. De prijzen van de aandelen bleken in een tijd van vier maanden ingestort. Betaalde Sluijk in 1769 nog 1700 gulden voor de halve molen, in januari 1770 werd de totale waarde van De Dickert nog maar op 1600 gulden geschat!
Aris de Boer stapte met de verkoop van De Dickert niet uit de houtzagerij. Hij werkte verder met paltrok De Grauwe Eend.
Willem Sluijk en Jacob Cornelisz. Cardinaal slaagden er niet in de malaise het hoofd te bieden en op 31 mei verkochten hun gemachtigden en crediteuren 5/8ste part in de molen voor 1275 gulden aan Joost van Eijk uit Amsterdam. Deze begon zijn aandeel ook te vergrootten. Hij was ook eigenaar van de oliemolens De Blauwe Arend en De Vogelstruys. De Blauwe Arend stond zuidelijk van De Dickert aan de Zaan en De Vogelstruys stond westelijk van de houtzaagmolen aan de Mallegatsloot.
Op 24 februari 1774 werd de molen getroffen door een zware storm, waarbij een deel van een roed verloren ging. Het afgebroken deel kwam honderd meter verder in tuin terecht. “Ook werd nog een schoorsteen van een oud huis omver geworpen,” schreef Aafje Gijsen in haar dagboek. “En de kap van de molen was een heel eind achteruit gezet.”
Toen Jan Piets overleed nam Van Eijk van diens weduwe Dieuwertje Dekker op 28 maart 1776 voor f 70:-:- 3/64ste part over.
De Amsterdammer bleef vijftien jaar actief met De Dickert, maar op 14 april 1785 verkochten de gemachtigden en curatoren van Van Eijk en Catharina de Wolff een stuk van het erf, waarna op 6 juni van hetzelfde jaar Pieter ter Haar uit Zaandam west 51/64 part in de molen en het huis op het Ameland voor f 1700,– kocht. Het grote molencomplex aan de Mallegatsloot was dus niet veel meer waard. Kennelijk was er ernstig verval ingetreden.
Catharina de Wolff liet zich bij deze transactie vertegenwoordigen door olieslager Claas Taan de Jonge. Haar echtgenoot Joost van Eijk was niet betrokken bij de kennelijk gedwongen verkoop. De Amsterdamse schepenen hadden Jan Messchaert van Vollenhoven als curator aangesteld. Ook Pieter de Wolff trad op als gemachtigde. Hij was waarschijnlijk een broer van Catharina . Zij verkochten ook De Blauwe Arend, die voor f. 12.000,- naar de broers Adriaan en Cornelis Duyn uit Oostzaandam ging en De Vogelstruys, waar de firma Claas Taan & Comp. zich voor f. 7200,- over ontfermde.
Ter Haar was getrouwd met Maartje Pieters Seevenhuyse en woonde in de Molenbuurt in Westzaandam even voorbij de huige Frans Halsstraat. Hij kocht later – op 29 januari 1787 – nog eens 1/32 part in de molen en 20 roeden erf, terwijl hij ook 1/32ste part en nog eens 26 roeden erf overnam in het woonhuis. Deze transactie sloot Ter Haar af met Cornelis Middelhoven, die namens zijn echtgenote Trijntje Veen optrad. Zij had het molenpart verkregen uit de erfenis van haar eerste man Meyndert Pietersz Noomen, een groot scheepsbouwer uit Westzaandam, die in 1780 overleden was. Ter Haar betaalde er f 125,- voor .
Vier jaar later, in 1791 overleed Pieter ter Haar, nadat zijn echtgenote al twee jaar eerder was overleden. Het hele bezit werd geërfd door zijn enige dochter Gijsje ter Haar, de echtgenote van Gerbrand Couwenhoven, een zoon van de papiermaker Adriaan Couwenhoven, die in Koog met molen De Kaarsenmaker werkte.
Op 6 februari 1798 verkocht Gerbrand Couwenhoven uit Zaandijk 57/64 part van molen en huis voor slechts f 655:-:- aan Cornelis Csz. Cardinaal uit West Zaandam. Deze was op 4 september 1778 weduwnaar geworden van Neeltje Louwe en op 7 juli 1780 hertrouwd met 27-jarige Aafje Gijsen uit de Molenbuurt. Cardinaal was ook eigenaar van de molens De Herderin achter het Breedweer in Koog en De Grauwe Eend, die vlakbij De Dikkert in het Westzijderveld stond. Deze laatste molen verkreeg hij door vererving. Op negenjarige leeftijd was Cardinaal wees geworden en opgenomen in het gezin van zijn oom Aris Csz. de Boer, mede-eigenaar van de Grauwe Eend, en diens tweede vrouw Aafje Klaas Wit.
De prijs, die Couwenhoven voor het Dikkert-aandeel vroeg was opmerkelijk laag, temeer daar Cardinaal dezelfde dag voor 1/64ste part van Willem Kopjes f 55:-:- betaalde. Twaalf jaar eerder was Ter Haar nog accoord gegaan met een taxatie van 4100 gulden voor het hele complex, terwijl op basis van het bedrag dat Kopjes voor zijn aandeel kreeg de totale waarde nog op 3520 gulden geschat werd. De prijs, die Gerbrand voor het aandeel van zijn vrouw kreeg, is een raadsel, hoewel bekend is dat De Dickert er enkele jaren zeer vervallen bij heeft gestaan gedurende de periode van Franse overheersing.
Het gezin Couwenhoven woonde aan het Varkenspad – de huidige Eendrachtstraat – in Koog, vlakbij het Ameland, waar de houtzaagmolen van Ter Haar stond. Cornelis Cardinaal had er in elk geval een goede koop aan. Tot zijn dood op 11 juni 1804 bleef de molen in zijn bezit. De 62-jarige koopman was toen een gefortuneerd man. Hij was behalve eigenaar van De Dickert en De Grauwe Eend ook eigenaar van Het Herderskind aan de noordkant van de Mallegatsloot, het pakhuis De Beer op het Ameland de tuin Klein Rome en vijf woonhuizen. De totale boedel was 61.780 gulden waard en de bibliotheek van Cardinaal had zo’n enorme omvang, dat de notarisklerk 108 pagina’s nodig had om alles te beschrijven.
De inventarislijst vermeldt ook de voorraad van De Dickert. Daaruit blijkt wat voor houtsoorten er in de molen verwerkt werden en tegen welke prijzen:

Lengte Prijs

grenen balk 60 voet 15 duim f. 50,-
8 Memelse balken 36 voet f. 20,-
2 masten 52 voet f. 6,-
9 denne balken 80 voet f. 60,-
2 denne balken 70 voet f. 40,-
1 denne balk 29 voet f. 29,-

Uiteraard is dit slechts een kleine greep uit de grote voorraad. De voorraad in De Dickert was niet zo groot meer. Hij werd in totaal getaxeerd op f. 1468: 6:-. Waarschijnlijk was het meeste hout al verkocht. Memel lag in de Baltische landen aan de Oostzee, waar veel hout vandaan werd gehaald.

Op 6 november vond de veiling van de molens plaats. De Grauwe Eend bracht 1700 gulden op. Het Herderskind slechts 760 gulden, maar De Dickert werd voor 2500 gulden gekocht door Jacob van Sante, die in opdracht van Gerrit Noomen uit Koog handelde.
De prijzen, die voor de molens betaald werden, gaven de economische krisis als gevolg van de Napoleontische overheersing goed weer.
Toen Gerrit in 1809 overleed verkocht Thijs Noome als gemachtigde voor de weduwe Maartje Noomen-Ongelaar De Dickert op 2 mei aan Klaas Mul uit West Zaandam. De prijs was weer gedaald: f 1550:-:-, maar op 26 januari 1810 verzekerde Mul de molen voor f 3000:-:- in het brandcontract voor houtzaagmolens, dat op 12 november 1808 voor notaris J. Evenblij in Zaandam was opgericht. Mul was sinds 1810 al deelnemer in dit contract met de molens De Groenlandsche Visserij, de Rode Jager en de Gekroonde Zalm, die hij elk voor f. 2000,- verzekerd had.
Arend Latenstein Pzn. werd in 1834 eigenaar. Hij werkte 41 jaar met De Dickert, die daarop verkocht werd aan houtzager Gerrit Honig Csz. uit Koog aan de Zaan, die ook de paltroks De Locomotief en De Tulp in bedrijf had. Honig hield De Dickert de laatste 21 jaar op zijn oude standplaats aan de Mallegatsloot in bedrijf.
In 1896 werd de molen gesloopt en overgebracht naar Amstelveen, waar hij tot 1930 als korenmolen verder ging. De Dickert kreeg op zijn nieuwe standplaats de bovenas van watermolen nr. 4 in de Starnmeer, die in 1875 werd gesloopt. In de crisisjaren voor de Tweede Wereldoorlog raakte de molen in verval en tot stilstand, waarna De Dickert werd onttakeld.
In 1966 werd er een restaurant in de molenschuur gevestigd. Dit bedrijf werd in 1991 nog steeds in het monument uitgevoerd. Eigenaar Bob Goudsmit liet in dat jaar een grondige restauratie uitvoeren, waarbij een nieuwe kap en een nieuw wiekenkruis werd geplaatst. De restauratie werd uitgevoerd onder leiding van ing. Lucas Verbij.