De oudste windmolen van Krommenie was De Doos of Rammeldoos, zoals hij ook wel werd genoemd. Hij stond aan het einde van de Heiligeweg. De windbrief voor deze hennepklopper werd op 10 maart 1600 afgegeven op naam van Pouwels Cornelisz. Deze eerste hennepklopper van Krommenie was uitgerust met de ‘creckas’, die door de Uitgeester Cornelis Cornelisz van Uytgeest was uitgevonden. De molen was van simpele makelij, maar toen uniek in zijn soort. In verband met het lawaai, dat de stampers maakten, werd hij al snel De Rammeldoos genoemd.
Pouwel Cornelisz verbeterde zijn molen nog verder door een systeem te ontwerpen, waardoor de hennep tijdens het beuken veel veiliger kon worden omgekeerd dan tot dan toe.
Hij ontving op 17 oktober 1607 octrooi voor dit nieuwe systeem om hennep te beuken. De Staten van Holland schreven dat het verleend werd ‘voor seecker instrument, met het welck men in een Windmolen kan doen beucken ende kloppen alderhande Hennip ende Garen, ’t welck sich selfs in ’t selve beucken sal ommekeren, wenden of draayen in sulcker voegen, dat den Hennip, die te vooren in seecekre kammen met Haecken omgekeert, ende daer door seer ghekrenckt worden, nu sonder verkrenckinge met eeen effen houtwerk ghedaen wort .’
De hennepkloppers hadden een zeer eenvouedige inrichting, zoals op 11 januari 1776 bleek toen een dergelijke molen in Oost-Graftdijk te koop werd aangeboden. In de catalogus werd de inrichting omschreven: “In dit achtkant is een vloer en twee maalzolders, een beukblok, 11 stampers, 1 wentelas, 1 spil, 2 bonkelaars en enige zeilen.”
Cornelisz werkte acht jaar met DeDoos en verkocht hem op 22 juni 1608 aan Dirck Jelles uit Assendelft, die trouwens ook als Gerrit Jelles in de actes voorkomt. Hij betaalde f. 466,- voor de molen en mocht dat in twee termijn voldoen. Hij betaalde ook een bedrag contant, maar om hoeveel het ging is niet bekend.
Jelles was wellicht aan het speculeren, want al op 1 september van het zelfde jaar deed hij De Doos over aan Wouter Heere, die van hem een hypotheek kreeg van f. 741,- en dat was ongetwijfeld de waarde die de molen op dat moment had.
Het innovatieve karakter van de molen betekende dat er veel liefhebberij voor was. Er kon veel sneller en meer hennep mee gebeukt worden dan op de oude methode zonder behulp van windmolens.
Op 21 mei 1609 ging De Doos over in handen van Pieter Maertsz. Deze bleef tot 24 maart 1628 de enige eigenaar en verkocht de molen toen voor f. 1900,- aan Andries van der Hagh. Ze bleven samenwerken, maar Maertsz was bij de overdracht wel een concurrentie-beding aangegaan. Hij beloofde ‘binnen Crommenie geen hennipcolppersmolen te setten of te doen setten.’
Gezien de prijs was er in de loop der jaren veel verbeterd aan de molen, maar uiteindelijk zou toch verval intreden. Een half part in De Doos werd op 30 januari 1654 voor slechts f. 140,- verkocht. Willem Dircksz, voogd over de minderjarige kinderen van Jacob Fredericksz was de verkoper en Jacob Jansz Houniet c.s. waren de kopers. Zij waren timmerlieden en dat wijst er op dat zij De Doos hebben gesloopt. Dat gebeurde in elk geval voor 4 januari 1661, want toen werd het ‘erf daer, de hennipcloppers De Doos op gestaen heeft’ door Hendrick Jansz Reijnen te koop aangeboden, waarbij het oude recht van vrij overpad over de Heiligeweg, dat de eigenaren van De Doos altijd hadden, gehandhaafd bleef .