In 1762 werd voor rekening van de houtzager Cornelis van Dort de pelmolen De Dortse Maagd gebouwd. De molen kwam ten westen van de Knie achter het Vijzelaarspad te staan. Dit was een erf op het Kalf.
De molen had vanaf 1731 onder de naam De Kat balken gezaagd. Eveneens op een erf aan de Knie, maar vermoedelijk niet hetzelfde als waarop de pelmolen had gestaan. De Kat werd in 1759 gesloopt en moet dus enige tijd op een werf gelegen hebben. In elk geval tot 1761, want in dat jaar zal men wel met de bouw begonnen zijn.
Van Dort was toen al eigenaar van de bovenkruier zaagmolen De Juffer, die tussen oliemolen De Jonker en pelmolen De Groeneboer aan de Zaan stond. Dat hij ook peller werd was uitzonderlijk. In combinatie met het houtzagen kwam dit zelden voor. Cornelis kreeg op 1 mei 1762 de windbrief uitgereikt.
Hij was getrouwd met Grietje Jacobs Kool, een telg uit een pellersgeslacht. Daardoor zal Van Dort’s interesse voor de pellerij wel gewekt zijn. Met de houthandel ging het in deze periode immers erg slecht.
Samen met zijn vrouw liet Cornelis op 21 juli van dat jaar een testament opmaken, waarin precies werd vastgelegd hoe het vermogen van het echtpaar beheert moest worden, indien zij kwamen te overlijden. Zij hadden twee dochters, Anna en Grietje, die een prelegaat van f. 2000,- kregen, dat zij moesten delen. Zoon Claas, ‘nu out sijnde 7 à 8 jaren’, zou alle gedrukte boeken krijgen.
Uitvoerig werd beschreven wat er met de ‘nieuw gebouwde pelmolen De Dortsche Maagd’ moest gebeuren. De molen ‘mocht in geen verdeeling komen en moet altijd onverdeeld en onverkocht blijven.’ Het vruchtgebruik van de molen werd toegewezen aan de jongste dochter Grietje zo lang zij in leven was en ongetrouwd. Indien zij zou overlijden moest de molen aan haar broer Claas worden toegewezen, maar als Anna en Grietje allebei ongetrouwd bleven en samen in het ouderlijk huis aan de Zaan bleven wonen dan moesten zij het vruchtgebruik delen. En als alle drie de kinderen ongehuwd bleven dan kreeg Grietje bij het overlijden van haar ouders een half part en de andere twee elk een kwart in de molen. Claas van Dort moest de administratie voeren en zou dus directeur worden.
Bij het overlijden van zijn ouders zou Claas de bovenkruier houtzager De Juffer met alles er op en er aan krijgen. De molen werd op f. 3000,- getaxeerd. Ook het woonhuis van zijn ouders, dat ten zuiden van de pelmolen De Groeneboer stond zou zijn eigendom worden. Als zijn zusters er in bleven wonen dan moesten zij hem f. 50,- per jaar aan huur betalen, maar indien er één zuster in woonde dan behoefde zij slechts f. 40,- per jaar te betalen.
Claas van Dort, vermoedelijk een broer van Cornelis, werd als executeur-testamentair aangesteld.
In 1774 was Cornelis overleden en stond de molen in de brandverzekering op naam van Claas van Dort & Co . In het assurantie-contract, dat Claas van Dort had helpen oprichten op 5 mei 1762, werkte men met vaste uitkeringen van f. 3000,-, indien er een zogenaamde volle schade was. Men sprak daarvan indien de stijlen, waarop de molen gebouwd was waren doorgebrand of zo ernstig beschadigd, dat er geen nieuwe molen meer opgebouwd kon worden .
In 1783 was ook Claas van Dort overleden en kwam de molen op naam van zijn weduwe te staan. Er was toen al een periode van bloei aangebroken voor de pellerij. De molen was opgewaardeerd naar een verzekerde som van f.4500,- . De lading was toen verzekerd op naam van Cornelis van Dort.
De Dortsche Maagd zou volgens de overlevering tot 1817 standhouden aan de Zaan, toen werd de molen gesloopt en naar Oudorp bij Alkmaar vervoerd, waar hij als korenmolen Het Rode Hert weer werd opgebouwd.
Maar al in 1809 wordt melding gemaakt van de verkoop van het erf van de afgebroken pelmolen De Dortse Maagd. Het lijkt onwaarschijnlijjk, dat de molen acht jaar lang opgeslagen is geweest op een molenmakerswerf. De bronnen die de verplaatsing naar Oudorp bevestigen, zijn niet gevonden, zodat het uiterst twijfelachtig is dat De Dortse Maagd naar Oudorp is verplaatst.
Dat gebeurde in 1924 wel toen Het Rode Hert andermaal in vlammen op ging. Als vervanger werd toen de rijstpeller De Witte Klok, die aan de Poel in Oostzaandam stond, aangekocht. Eigenaar was het slopersbedrijf De Boer uit Oostzaan, die de molen in augustus 1922 had gekocht toen het onroerend goed van de Koger koopman Pieter Jansz Couwenhoven werd geveild.
Deze zwaait nu nog steeds zijn wieken in Oudorp.
Dortse Maagd
Type molen: pelmolen
Plaats: Oostzaandam
Bouwjaar: 1762