De Dordtsche Maagd was een achtkante bovenkruier, waarmee balken gezaagd werden. Over zijn standplaats is niet veel bekend. Vermoed wordt dat hij aan de Abrahamsloot stond, iets ten noorden van de paltrok Abraham’s Offerande.
De naam van de molen dankte hij aan zijn eigenaar. Dit was Anthony Knogh uit Dordrecht. Zo kwam De Dordtsche Maagd ook aan zijn tweede naam, De Knogh. De windbrief werd op 3 mei 1720 verstrekt. Hoewel deze bouwvergunningen met regelmaat te laat werden afgegeven, was die van De Knogh wel degelijk bij de bouw opgemaakt. Op 28 augustus 1727 werd de molen geveild, waarbij werd opgemerkt ‘out 7 Jaren.’
De molen stond op een windpacht van 12 gulden per jaar. Dat was het hoogste bedrag voor zaagmolens en gaf aan, dat hij geschikt was om de zwaarste balken te verwerken. In de transportregisters van de Banne Westzaan werd bij de veiling genoteerd, dat de windpacht was geregistreerd onder de naam van de molen De Snoek en werd Anthony Snoek als eigenaar genoemd.
Pieter Boorsma vermoedt dat de molen aanvankelijk naar deze naam luisterde. Onder de naam Snoek komt echter voor 1727 geen enkele molen voor in de stukken van Westzaandam.
Over de molengeschiedenis is verder niet veel bekend. De Dordtsche Maagd hield ook maar zesentwintig jaar stand. De houtcrisis uit het midden van de achttiende eeuw maakte een einde aan zijn bestaan. Op 26 februari 1746 werd de molen geroyeerd in het register van de windpachten van de Banne Westzaan met de mededeling: “Afgebroken.” Eigenaar was toen Cornelis Koning.