De windbrief werd op 5 juli 1742 verstrekt aan Claas Adriaansz Duijn.
De molen kwam in oktober 1872 in de verkoop. Dit gebeurde tegelijk met de stoomstijfselfabriek De Blijde Verwachting. De molen werd aangeprezen als pelmolen, ‘tevens geschikt gemaakt voor het malen van tarwe voor de stijfselfabrieken.’ Zowel fabriek als molen waren uit de hand te koop .
Hendrik Cleijndert bracht De Duinmeijer op 8 juli 1886 opnieuw in veiling. Er moest voor f. 800,- aan losse goederen worden overgenomen. Makelaar Weijer Poel Jsz bood namens Jacob Mats uit Zaandam tot 3800 gulden en hij had nog f. 900,- over voor een weiland bij de molen. Dit bleek niet voldoende voor Cleijndert, die in de afslag de veiling op een gulden liet ophouden, zodat De Duinmeijer niet werd verkocht .
Toch veranderde De Duinmeijer dat jaar van eigenaar,. want op 20 oktober verzekerde Cornelis Otte Dsz de lading van de molen voor f. 2000,- en bovendien sloot hij voor f. 800,- een polis af voor losse gereedschappen, schuiten, pelstenen en zakken. Hij deed dat via een zogenaamde beurspolis via het assurantiekantoor Van Orden in Zaandam . De polis werd tot 1892 steeds verlengd.
Daarna was het niet meer nodig, want in de nacht van 17 op 18 december 1891 brandde de molen af. De brand brak om half drie ’s nachts uit. De oorzaak werd nooit achterhaald. De brandweer kon moeilijk bij de molen komen, waardoor deze tot op de palen verwoest werd. Otte had zowel de molen als de lading verzekerd. Het vuur was zo hevig dat in Amsterdam de brandweer aan de Prinsengracht uitrukte, maar toen men bij de Houthaven kwam ontdekten de spuitgasten dat de brand aan de overzijde van het IJ was .