De Eben Haëzer was een voormalige watermolen van de polder De Enge Wormer. De molen was in 1637 gebouwd en in 1879 overbodig geworden door een stoomgemaal. Jan Groot kocht deze watermolen en liet hem tot pelmolen verbouwen, waarna hij hem de bijbelse naam Eben Haëzer gaf. Tien jaar later ging de molen in vlammen op.
“Er was niets anders over dan een gebroken as, wat ijzer en steen. De oorzaak van de brand is onbekend,” rapporteerde molenmaker Pieter Vredenduin uit Zaandijk op 9 maart 1889 over de felle brand, die de pelmolen De Eben Haëzer drie dagen eerder in de as had gelegd. “De zoon van de eigenaar was even voor tienen nog buiten geweest bij de molen en had niets ontdekt. Er was volgens hem ook niets warm gelopen.”
De molen was om elf uur ’s avonds in brand gevlogen en er viel niets meer te redden. Het Papiermakerscontract zou f. 4000,- uitbetalen voor De Eben Haëzer, waarover men op 8 december 1885 nog schamper had gezegd “dat men weinig prijs stelde op de deelname van deze molen.
Er was toen een scherp conflict tussen eigenaar Jan Groot Dsz, die de voormalige watermolen tussen het huidige gemaal en brug over de ringvaart naar de Wijde Wormer eigenhandig had omgebouwd tot pelmolen, en de gecommitteerden van het contract. Er was toen besloten tot een collectieve verlaging van alle verzekerde panden. Daarbij werd De Eben Haëzer op f. 4000,- gesteld. Dat was 2000 gulden minder dan eerst. Groot vond dat een veel te grote verlaging. Hij schreef op 14 november al een protest tegen deze maatregel, waarin hij stelde: “De molen is in 1880 tot pelmolen gemaakt. Hij werd toen op f. 7600,- geschat. Spoedig daarna bleek de berging te klien. Er is toen een schuur bijgebouwd met in de kleinste helft een woning voor mijn zoon. En dat alles wordt nu voor de kolossale som van f. 4500,- verzekerd. Als ik dan de sommen van andere molens hoor, daar zijn er bij die bij elke bui een steen door het blik jagen. Je kunt er met geen grote vlet aan de molens komen, maar bij De Eben Haëzer schiet een vlet met 20 last gerst zo voor de wal.”
Voor dat bedrag werden de molen, de vaste schuur en de bijgebouwde schuur met woning verzekerd.
Maar Groot vond dat niet voldoende. Hij wist wel waarover hij het had, want hij was een bekwaam molenmaker. Op 5 maart 1884 had hij nog een uitvoerig rapport ingeleverd bij de gecommitteerden over de staat van de molens en stoomzagerijen aan de westzijde van de Zaan, nadat hij tot schouwer van het Papiermakerscontract was aangesteld.
Maar Groot kreeg wel een beetje gelijk van de gecommitteerden. Nadat Jan Aten, één van de directieleden, persoonlijk een bezoek aan De Eben Haëzer had gebracht werd besloten de molen voor f. 4000,- te verzekeren. Dat was wel lager dan het aanvankelijke voorstel, maar de bijgebouwen werden nu buiten de verzekering gelaten. Die konden daardoor voor het door Groot gewenste bedrag elders verzekerd worden.