De Groeneboer was een pelmolen, die in 1759 aan het Kalf in Oostzaandam werd gebouwd. De molen stond ten noorden van de oliemolen De Jonker en ten zuiden van Het Rad van Avontuur, die bij de latere Noorderbrug naar Koog aan de Zaan stond. Op het erf had tot 1742 de bovenkruier zaagmolen De Bonte Koe gestaan.
Opdrachtgever was Willem Pietersz Groeneboer, die op 1 augustus 1759 de windbrief kreeg uitgereikt. De molen werd gebouwd door Aldert Jansz Piet, een molenmaker van het Kalf, die de klus aannam voor een bedrag van f. 7000,-.
Groeneboer zou hem in drie termijnen betalen. Zodra het benodigde hout op de werf lag zou hij de eerste betaling doen. Hiermee werd vermoedelijk bedoeld, dat het hout bij Aldert Piet was gearriveerd en niet dat het al op de bouwplaats was aangekomen. De molens werden in onderdelen klaar gemaakt op de timmerwerven van de molenmakers en pas daarna overgebracht naar de bouwplaats. Er was dus sprake van prefabricatie. De tweede termijn moest Groeneboer doen ‘als de molen gerecht is’ en de derde, zodra er een last gerst gepeld was.
Aldert Piet kreeg bovendien opdracht het gaandewerk ‘te maken, zoals dat van De Koopman.’
Dit was een pelmolen, die al sinds 1695 op het schiereiland De Hemmes aan het Kalf stond. Deze molen stond bekend als een ‘vlugge maler’ en dat zal wel de reden zijn geweest dat Groeneboer een identiek gaandewerk wilde. Pelmolens stonden er immers om bekend dat ze veel wind nodig hadden.
Van de bouw van De Groeneboer zijn een aantal rekeningen bekend. Zo kocht Willem Groeneboer het erf van Cornelis van Dort, houtzager met De Juffer, die twee jaar later naast deze molen de pelmolen De Dortse Maagd zou laten bouwen. Hij ontving f. 250,- voor het erf, terwijl Groeneboer ook nog f. 15,- moest betalen voor het overschrijven van het erf.
Tegelijkertijd kocht hij ook voor f. 336,- aan houtwaren van Van Dort.
Verder kwamen op de rekening de volgende kosten voor:
Aan bier, tabak en pijpen f. 32,90
Aan inschrijven van ’t contract voor pelmolens f. 11,80
Aan onkosten windbrief f. 10,00
Aan Hendrik Goedhuizen f. 2,10
Aan Klaas Franse voor verven f. 24,15
Aan arbeidsloon voor het teren f. 12,-
Twee ton teer f. 12,10
Aan Cornelis van Dort voor schoeiïnghout f. 40,50
Aan rekening voor de Metselaar f. 25,00
Vier nieuwe pelstenen f. 144,00
Onkosten voor ophogen van de molenwerf f. 55,11
Aan Cees Zwart voor ’t baggeren f. 11,10
De molen werd dus verzekerd in het brandassurantiecontract voor pelmolens en dat zou hij blijven. Op 11 februari 1762 verzekerde hij zijn molen namens de firma Willem Groeneboer & Co tegen brand. De familie Groeneboer bleef lang eigenaar van de molen, die op 10 juli 1783 samen met tien andere molens geschorst werd uit de verzekering.
De reden daarvan is niet duidelijk, maar op 4 september van dat jaar treden de geschorsten uit het contract en Groeneboer verzekerde zijn molen voor f. 6000,- in een ander contract.
Vermoedelijk was er onenigheid over de hoogte van de verzekering. Hoewel de nieuwbouw in 1757 alleen al bij de molenmaker f. 7000,- had gevergd en er nog allerlei bijkomende kosten waren, werd De Groeneboer in het pellerscontract ingeschreven voor een verzekerde som van f. 3000,-, toen het standaardbedrag voor de meeste pelmolens. Er was dus sprake van een zware onderverzekering. Pas in 1783 werd het bedrag opgetrokken naar 6000 gulden – maar wel in een ander contract – terwijl de lading toen voor f. 4000,- werd verzekerd.
In 1806 overleed Willem Groeneboer. Op 13 november van dat jaar vindt de scheiding van zijn boedel plaats, waarbij Pieter Theunisz Koning de molen voor f. 7000,- kan overnemen. Deze waarde is te hoog, want na een hertaxatie blijkt De Groeneboer nog maar f. 4800,- waard.
Acht jaar later verzekerd Jan Munnikhuizen de molen en de lading voor f. 8000,- . Hoe lang hij actief bleef met De Groeneboer is onbekend. Nieuwe gegevens doken pas weer p 27 juni 1854 op, toen Jan Kluyver & Zn. de lading voor f. 10.000,- in een nieuwe verzekering voor pelmolens onderbrachten en van dit bedrijf ging De Groeneboer in 1874 over naar Arend Latenstein van Voorst. Een jaar later werd de lading van de molen al verzekerd voor f. 30.000,- via de assuradeur Van Orden uit Zaandam. Latenstein van Voorst liet de molen in 1880 verbouwen tot stoompelmolen. Op 28 januari werd de lading van De Groeneboer bij Willem van Orden in Zaandam verzekerd voor f. 10.000,-.
De molen was toen onttakeld en voorzien van een stoomketel, maar het ging hier nog steeds om een kleine verbouwing. Het gaandewerk van de molen werd met stoomkracht aangedreven en dat was alles. Maar de resultaten van deze stoomfabriek waren kennelijk toch goed, want later in het jaar zou een grote verbouwing plaats vinden.
Op 5 november kondigde het Zaanlandsch Nieuws-en Advertentieblad aan, dat Latenstein van Voorst een vergunning had gekregen voor “de bouw van een stoompellerij met machine van 75 pk en ketel van 100 pk op het erf van de molen De Groeneboer. De inrichting in Oostzaandam moet binnen een jaar voltooid en inwerking zijn.”
Dezelfde dag plaatste Latenstein van Voorst een advertentie in het Zaanlandsch Nieuws-en Advertentieblad, waarin hij de aanbesteding van een rijstpakhuis en de omkleeding van een molen met bijlevering van alle benodigde materialen aankondigde.
Er kon ingeschreven worden per perceel of ‘in massa’. Voor de bouw van het pakhuis meldden zich zeven kandidaten, van wie D. Verlaan & Zn uit Zaandam met f. 15.691,- de laagste was. Voor de omkleding van de molen schreef de Wed. Gras & Zn uit Zaandam met f. 5150,- als laagste in, maar de Leeuwarder aannemer L. van der Zwaag was met f. 19.500,- voor beide gebouwen de goedkoopste en kreeg de klus.
De inschrijvingen werden als volgt gedaan:
bouw rijstpakhuis:
H. Dierdorp, Westzaan f. 20.500,-
J.B. Heijdeman, Zaandam f. 18.500,-
J. Ottter, Koog aan de Zaan f. 18.250,-
J. Honig, idem f. 16.613,46
wed. A. Gras & Zn. f. 16.200,-
M. Stam, Wormerveer f. 15.791,-
D. Verlaan & Zn, Zaandam f. 15.691,-
ombouw molen De Groeneboer:
M. Stam, Wormerveer f. 6150,-
J.B. Heideman, Zaandam f. 5600,-
J. Otter, Koog aan de Zaan f. 5300,-
D. Verlaan & Zn, Zaandam f. 5298,-
wed. Gras & Zonen, idem f. 5150,-
massa (beide gebouwen):
J.B. Straatsburg, Haarlem f. 35.587,-
J. Otter, Koog aan de Zaan f. 23.550,-
J.B. Lasguit, Haarlem f. 22.998,-
wed. Gras & Zonen, Zaandam f. 21.350,-
D. Verlaan & Zn, idem f. 20,989,-
L. v.d. Zwaag, Leeuwarden f. 19.500,-
Hoe voortvarend er te werk werd gegaan bleek wel uit de verzekering van de lading. Willem van Orden, de Zaandamse assuradeur, tekende op 28 november 1880 in zijn administratie al aan over de verzekering van de lading van de molen: “Alle goederen in pelmolen De Groeneboer, welke als stoompellerij wordt ingericht, waarmee wij genoegen nemen.” Op dat moment had Latenstein van Voorst een verzekering lopen voor goederen ter waarde van f. 10.000,-. Alleen gerst en daarvan geproduceerde producten vielen niet onder de verzekering, omdat deze waren ondergebracht in het zgn. contract voor ladingen van pelmolens .
En op 15 december sloot Arend Latenstein van Voorst al een nieuwe verzekering af voor de lading van de stoompellerij De Groeneboer. Via Van Orden verzekerde hij de goederen voor f. 15.000,-. Aannemer Van der Zwaag was toen nog steeds met zijn personeel aan het werk in het bedrijf, want Latenstein van Voorst liet in de polis uitdrukkelijk opnemen, dat de ‘gereedschappen van de aannemers E.R. Kuijper en L. van der Zwaag niet inbegrepen waren.” Van der Zwaag werkte bij de verbouwing dus samen met een collega, die zelf niet aan de inschrijving had deelgenomen .
Lang zou de fabriek van Latenstein van Voorst, die zoals gebruikelijk naar de molen De Groeneboer werd vernoemd, niet standhouden. Al op 10 mei 1883 kwam de fabriek in veiling. Er was voor f. 5000,- aan goederen voor verplichte overneming, maar ombouwde voormalige windmolen De Groeneboer werd niet verkocht. De makelaars hielden de verkoop op f. 25.000,- op .
Een jaar later – in 1884 – werd het pand gesloopt. Dat gebeurde nadat op 8 december 1883 de stoomrijstpellerij Birma van de firma Klaas Blans afbrandde. Er werd door de Koger molenmaker/aannemer Jacob de Vries een nieuwe pellerij ontworpen, die geheel van steen werd opgetrokken.
De Groeneboer draaide toen nog wel, maar pelde voor rekening van Blans, die de machines er uit liet halen en in de nieuwe Birma plaatsen. De ‘leeg gesloopte’ Groeneboer werd daarna als pakhuis gebruikt. Het pand was via een particuliere telefoonlijn verbonden met het kantoor van Latenstein van Voorst vlakbij de Bloemgracht. De lijn was gewoon via de bomen langs de Oostzijde gebonden en gold als één van de wonderen van de moderne tijd. De vergunning voor deze telefoonlijn vroeg Arend Latenstein van Voorst al voor 20 mei 1881 aan . Het was de eerste telefoonverbinding in de Zaanstreek. Een openbaar net bestond nog niet. Het werd snel een bezienswaardigheid, die veel mensen naar de Oostzijde trok.