De Grote Korf heette aanvankelijk De Korver. De molen stond ten oosten van De Zuiderwatering achter de latere stoomzagerij De Tijdgeest. De windbrief voor deze bovenkruier balkenzager werd op 1 november 1679 verkocht aan Pieter Pietersz Korver. Hij was rond 1652 in Westzaandam geboren en werkte ook met de paltrok De Herder. Pieter Korver was ook diaken bij de doopsgezinden. Een functie, die hij van 1703 tot 1709 zou vervullen . Korver legde de basis voor een gerenommeerd houtzagersgeslacht.
Over de verdere gang van zaken rond De Grote Korf is niet veel bekend, maar de molen bleef altijd in de familie Korver.
Vast staat dat de oude molen uit 1679 in 1757 werd vervangen. Op 9 juni van dat jaar behandelden de schepenen van de Banne Westzaan een verzoek van Pieter Corver uit Westzaandam. Hij verzocht ontheven te worden van de windpacht van de houtzaagmolen De Liefde aan de Overtoom in Westzaan, die hij op 31 maart van dat jaar voor f. 1600,- van Willem Visser had gekocht. Dit omdat hij ‘de molen had laten afbreken en vervoeren naar de Korte-of Zuiderwatering om op het erf waar nu mijn molen De Korf staat, weer op te bouwen. De naam De Liefde zal veranderen in De Korf.’
Toen de koop van De Liefde op 31 maart in de transportregisters van de Banne Westzaan werd ingeschreven, was de sloop al in volle gang. Dezelfde dag werd het erf ‘waer de molen De Liefde al in ’t afbreken is’ voor f. 200,- verkocht aan Jan Visser.
De familienaam werd ook als Korver en Corver geschreven. Dat bleek op 31 december 1790, toen Pieter Corver zijn zoons Pieter en Cornelis in zijn houtzagersbedrijf opnam. Er werd toen gewerkt met De Korf en de paltrokken Het Noordsche Bos en De Hoop aan het Wijnkanspad en de bovenkruier Het Jonge Schaap. De nieuwe firma kreeg de naam Pieter Corver & Zn. De drie eerste molens waren allemaal eigendom van vader Corver, die ze voor f. 230,- (Grote Korf) en f. 150,- (Noordsche Bos en Hoop) per jaar aan het bedrijf verhuurde. Het Jonge Schaap was van Pieter jr en werd eveneens voor f. 230,- aan Corver & Zn verhuurd.
Het onderhoud van de molens kwam voor rekening van de compagnie. Vader en zoons brachten alle houtwaren in die zij in eigendom. Deze werden getaxeerd en de waarde werd op ieders naam persoonlijk genoteerd. De ingebrachte gelden en goederen werden jaarlijks met 3 ½ procent rente vergoed door het bedrijf.
Als er vertimmering van de molens nodig was, werden twee neutrale mannen aangesteld, één door de eigenaar van de molen en één door de twee andere firmanten, die de nieuwe waarde moesten vast stellen.
Aangezien Pieter Corver en zijn zoons ook in de rederij actief waren, werden ook de schepen van de firmanten in het bedrijf ondergebracht “maar niet verder dan als de provicie der verdiende vrachtpenningen.”
Pieter en zijn zoons werden alle drie eigenaar voor een derde part. Er mochten geen deposito’s geopend worden zonder goed keuring van alle firmanten en de boeken werden bij vader thuis ondergebracht.
In geval van overlijden werd de waarde van het bedrijf bepaald door de laatste balans en kregen de directe erfgenamen tot een jaar na de sterfdag een extra uitkering van 3 ½ procent boven de winst plus f. 1000,-.
De overblijvende vennoten konden alle houtwaren van de overledene kopen en zij verkregen het recht de molens te kopen.
Pieter sr. liet bovendien vastleggen dat zijn jongste zoon Adriaan, die toen pas 20 jaar oud was, bij zijn overlijden het recht kreeg zijn plaats in de directie in te nemen, mits hij daar binnen vier maanden na het overlijden een besluit overnam. Om slepende rechtszaken te voorkomen werd bepaald dat in geval van meningsverschillen twee neutrale mannen een bindende uitspraak over het conflict zouden doen .
Negen jaar later werden de bepalingen van het contract uitgevoerd, toen Pieter sr. op 9 oktober 1798 overleed.
Op 15 maart van het volgende jaar werd zijn boedel verdeeld. De molens Het Noordsche Bos en De Hoop gingen naar Pieter jr. De Korf werd eigendom van Cornelis. Adriaan werd dus niet in het bedrijf opgenomen.
De twee overblijvende firmanten kregen ook elk de helft van het derde part, dat hun vader in het bedrijf had.
Pieter en Cornelis Corver waren toen dus elk voor de helft eigenaar van P. Corver & Zn.
Ook ontvingen zij 1/32ste part in de lijnbaan De Witte Olifant aan het Hazepad in Westzaandam en Cornelis erfde nog het erf met de schuur Pro Patria. Hier had tot 1738 de gelijknamige paltrok gestaan. De naam was dus zeer lang aan het erf verbonden gebleven. De vader van de overledene, die ook Pieter heette, had de molen laten slopen en gelijk bepaald dat er op het erf nimmer meer gebouwd mocht worden. Dat servituut was 61 jaar later nog steeds van kracht .

De molen ging op 8 april 1843 in vlammen op. Er volgde herbouw, maar ook deze molen werd een prooi der vlammen. Op 2 oktober 1866 was het zover. De molen was toen in eigendom bij de firma Weduwe Cornelis Corver. Directeur Cornelis Corver van Wessem besloot daarop De Jonge Timmerman, die ook aan de Schapenpadsloot stond, te kopen en naar het erf van De Grote Korf te verplaatsen. Ver hoefden de molenmakers niet te varen met de onderdelen van de molen, want het erf van De Grote Korf lag nauwelijks 150 meter verderop. De naam van de verbrandde molen ging over op De Jonge Timmerman. In 1889 werd de derde Grote Korf gesloopt. De molen was toen nog steeds eigendom van de familie Corver.