De Hoop werd voor het eerst gevonden in een assurantiecontract van 1703, maar deze zaagmolen achter het Wijnkanspad was al eerder gebouwd. Op 9 december 1694 verkocht Claes Claesz Haes uit Westzaandam 65 roeden land ten westen van de molen De Hoop aan Gerrit Pietersz Maijn, de eigenaar van deze molen. Maijn – oer-Zaans voor Meijn – beloofde in ruil een vrije doorvaart voor de verkoper als eigenaar van de molen De Star, langs en bezuiden de molen De Hoop en ook naast de molen De Oude Hoop. Claes Haes hield voor altijd het recht een tweede molen te zetten op het land, waar deze 65 roeden werden afgenomen .
Uit het transportregister van de Ambachtsheerlijkheid Westzaanen blijkt, dat Gerrit Pietersz Meijn De Oude Hoop op 25 mei 1690 kocht van Jan Pietersz Meijn, waarschijnlijk zijn broer. Hij betaalde f. 2200,- voor de molen. Meijn liet na de aankoop al een sloot graven, die hij kennelijk in 1694 wilde verbreden, waarvoor hij nog eens 65 roeden land van buurman Haes kocht. De molen stond overigens niet aan het Wijnkanspad, maar achter het Rustenburg ten westen van de Vaart.
Op 14 januari 1744 was De Oude Hoop verdwenen. Die dag werd het land verkocht ‘waarop de molen De Hoop heeft gestaan.’ Hij was toen ingericht voor het zagen van wagenschot. Boorsma meldt De Oude Hoop nog uitsluitend als balkenzager.
De Hoop, die achter het Wijnkanspad stond, was al 33 jaar eerder gesloopt. Op 27 augustus 1711 verkocht Gerrit Jansz Kegh het molenerf voor f. 50,- aan Jacob Claesz IJskes. Het ging om land ‘daerop de houtzaagmolen De Hoop, die gestaen heeft aan het einde van het oude Wijnkanspad.’ Bovendien was een clausule opgenomen over verplaatsing van de molen, die kennelijk al gesloopt was “sullende deselve molen geplaetst werden op de veersloot beneffens de pelmolen van Meindert Pietersz Meijn.’ Dit was De Gerechtigheid, die ten westen van de Zuiderwatering ter hoogte van de Petsloot stond. De plaatsing van een houtzaagmolen op dit land was tot op heden onbekend .
Toch werd achter het Wijnkanspad weer een nieuwe Hoop gebouwd. Op 19 september 1731 vond de boedelscheiding plaats van Gerrit Jansz Kegh en Maritje Pieters. Kegh was de langstlevende van dit echtpaar, dat drie dochters en twee zoons had, van wie Pieter al was overleden. In de inventaris van de boedel van Kegh was de zaagmolen De Hoop met tuin en luchthuis opgenomen voor f. 3000,-. De molen werd ten westen van het erf van Pieter Arisse Scheepmaeker en ten oosten van de molenmakerswerf van Cornelis Barkhoorn. Kegh was ook voor de helft eigenaar van het land, waarop de paltrokken De Heupel of Loonzager en De Bruigom stonden, terwijl het erf van De Pet, ook een paltrok, geheel van hem was. Deze stukken land stonden voor f. 550,- en f. 500,- op de lijst. Bovendien was er 1/10de part in f. 4000,- in een kustingbrief ten laste van de meelmolen De Bok of het Oostzaner Wapen aan het Weerpad in Oostzaan. Dit part was dus f. 400,- waard. Kustingbrieven werden uitgegeven om aankopen op publieke veilingen te financieren, waarbij het gekochte onroerend goed altijd als onderpand werd gegeven. Er was dus een paart van f. 4000,- in de meelmolen verkocht en Kegh had daar voor 1/10de in deel genomen.
Met De Hoop werd wagenschot gezaagd. In de schuren lag een grote voorraad gezaagd hout in allerlei maten, terwijl er ook 60 denne 5/4 duimsdelen à 20 voet waren en 24 vethoutribben 3 op 3 duim. Ook waren er twee ijssleden. Kegh liet f. 8858,15 aan contant geld na, terwijl er nog voor een bedrag van f. 3874: 4: 8 moest worden geïnd van allerlei klanten. Ze kwamen overal vandaan. Om er een paar te noemen:
Lourens Cornelisse tot Katwijk f. 113: 10: –
Pieter Boom, Zaandam f. 117: 5: –
Pieter Harp, Zaandam f. 116: 0: –
Servaas Bomme, Middelburg f. 1402:17: –
Gerrit Jansz Not, Petten f. 141:17: 8
Pieter Servaes, Brussel f. 17: 5: –
Lourens Delhout, Alkmaar f. 44:19: –
Rut van der Heide, Zaandam f. 7:14: –

Ook waren er een aantal schulden. Zo moest Gerrit Jansz Kegh nog f. 151,- aan arbeidsloon aan zichzelf betalen en moest de molenmaker Jan Garbrantse nog drie gulden ontvangen voor een kleine reparatie aan de molen, terwijl de timmerman Jan Bol nog f. 18,- moest krijgen.
In totaal werd de boedel van Kegh op f. 24.542,25 getaxeerd, zodat de vijf erfgenamen elk f. 4908,45 kregen. Deze erfgenamen waren Trijntje Kegh, getrouwd met Jan Kat, Aafje Kegh, gehuwd met Cornelis Fut, Eefje Kegh, de echtgenote van Jan Douwe, Willem Gerrits Kegh en de kinderen van het al overleden echtpaar Pieter Kegh en Aafje Harmens. Hendrik Knots, ook een houthandelaar, en Jan Claesz Heynes traden voor hen als voogden op.
Willem Kegh kreeg de molen toegewezen, terwijl de molen erven naar de kinderen van Pieter gingen. Zij kregen ook het tiende part in de kustingbrief van meelmolen De Bok in Oostzaan .
Willem Kegh zou nog zeven jaar met de molen werken, , want op 18 december 1738 verkocht De Hoop voor f. 3300,- aan Arent Pietersz Nan uit Westzaandam .
Volgens Pieter Boorsma zou deze molen standhouden tot 1888. Toen kwam de onvermijdelijke sloper langs. Vijf jaar eerder werd op 12 april het hele complex van De Hoop in veiling gebracht door de familie Offenberg. De molen was toen ongetwijfeld al rijp voor de sloop, want Cornelis Zemel Psz, de sloper van het Schiermonnikoog in Westzaandam, was erg geïnteresseerd. Hij bood f. 363,- voor de paltrok, die dus ongetwijfeld zwaar in verval was en waarschijnlijk al verlost van zijn ‘ingewanden’. Maar het hele complex werd eerst apart aangeboden in opbod en vervolgens compleet in afslag genomen. De biedingen hadden het volgende resultaat:

Opstallen De Hoop C. Zemel f. 363,-
Houtschuur ten oosten van molen C. Zemel f. 358,-
Weiland 270 m2 C. Kerkhoven f. 120,-
id I. Akkerman f. 275,-
id I. Akkerman f. 175,-
id C. Zemel f. 141,-
id C. Zemel f. 141,-
id. I. Akkerman f. 205,-
Woonhuis C. Kerkhoven f. 1050,-

Totaal f. 2828,-

Akkerman was eigenaar van de paltrok Het Vool, in de volksmond beter bekend als De Peet Ant, die achter de Bullekerk in Westzaandam stond. Niemand van de bieders slaagde er in te kopen, want bij de afslag mijnde Willem Ullen op f. 1143,-, zodat hij het hele complex voor f. 3971,- in bezit kreeg .
De molen bleef nog enkele jaren staan, maar niet duidelijk is of er ook nog mee gewerkt werd. In elk geval verzekerde Ullen op 15 juni 1885 de schuur en het woonhuis voor 1500 gulden, de zaagselschuur en een kantoortje voor 400 gulden en de westerschuur voor 500 gulden. Van de molen was geen sprake meer. Op 15 januari van dat jaar had hij voor 300 gulden nog een gebouwtje verzekerd, waarin een handcirkelzaag stond opgesteld. Verzekeringsagent Willem van Orden uit Zaandam maakte in zijn administratie de aantekening, dat in het gebouwtje ook een ‘stoelbank en een zaag-en vliegwiel’ stond opgesteld en ‘dat het gebouw op tien meter van de molen stond.’ De molen zelf was echter niet verzekerd via hem. Op 22 augustus werden de verzekeringen van de panden overgeschreven op naam van de Zaandammer J.H. Eijlmann .
Op de foto: Het Wijnkanspad anno 1880.