De IJpenboom was een achtkante bovenkruier aan het Ossenpad in Westzaandam. Dit pad liep ten oosten van de vaart tussen het Hollandsche pad en het Zonnewijzerspad, de tegenwoordige Reigerstraat. Het Ossenpadje ging over het terrein, waar nu de Verkade Fabrieken staan. In de volksmond werd de molen steevast de IJpert genoemd. Dit was een verbastering van het woord IJp, waarmee iepenbomen bedoeld werden.
De IJpenboom was een grote robuuste molen. De windbrief voor de balkenzager werd afgegeven op 6 december 1719 aan Cornelis Jansz. Noomen. De molen werd voor de eerste keer genoemd in een assurantie-contract van 1720 en stond toen op naam van dezelfde eigenaar. Drie jaar later stond de “houtsagermolen d’IJpenboom” nog steeds op zijn naam in een nieuw contract, dat door notaris Ph. van der Stengh werd opgesteld en waarin houtzaagmolens, pelmolens en oliemolens werden ondergebracht.
De deelnemers hadden zich verplicht, dat bij “geheele verbranding” van een molen elk der “onbeschadigden” honderdvijftig gulden aan de gedupeerde zouden betalen. Er waren 21 molens in het contract ondergebracht, zodat er bij brand een schade-vergoeding van f 3000,– kon worden ontvangen. De eigenaren hadden vast gelegd, dat in geval brand uitbrak door “het smelten van smeer of ongel alsmede door het kooken of warmen van Oly, pek, teer of andere diergelijke vuur vattende stoffen, op ’t erf of in den molen zelf” de schade voor de eigenaar zou zijn.
Op 19 april 1728 wordt De IJpenboom genoemd op naam van de weduwe van Jan Cornelisz. Noomen. Hij ging toen over naar haar zoon Cornelis Jansz. Noomen, die de molen op 28 november 1737 in veiling bracht, waar Cornelis Veen hem inclusief het bijbehorende erf van 309 1/2 roede groot voor 4050 gulden kocht. Als bijzondere voorwaarde was vastgelegd, dat er vrijpad over land en erf was voor de verkoper en de kinderen van wijlen Tijs Jansz. Noomen mits de koper 1/3 betaalde in het onderhoud van pad en brug. De eigenaar van de molen De Kerfbijl had ook vrij pad over het land van Tijs Jansz. Noomen en dat van De IJpenboom en wel voor niets.
Veen kocht op 7 januari 1740 van Aaltje Claes Stoffels, weduwe van Cornelis Jz. Noomen 234 1/2 roede land, waarbij de molen De Kerfbijl vrij pad hield, voor 859 gulden 7 stuivers en 8 penningen.
Met de molen werd toen ook de zogenaamde loonzagerij bedreven. Er werden partijen hout in opdracht gezaagd. Op 24 november 1736 had de 49-jarige Claas Stoffelsz met Claas Claasz, een 22-jarige knecht die op De IJpenboom werkte, een getuigenverklaring afgelegd. Stoffelsz was ongetwijfeld een broer van Aaltje Claas Stoffels. Zij hadden op 14 augustus de schuit van schipper Joannes Rentes uit Koog geladen.
Claas Stoffelsz was toen gaandehouder van de molen. Uit de verklaring blijkt: “Eerste deposant heeft van Teeste Douwes, koopman in Sneek, in commissie eenige houtwaren gekregen, die op De IJpenboom gezaagd zijn. Tweede deposant was kneght op de molen en bracht de houtwaren aan ’t schip van Joannes Rentses.”
De schipper verklaarde op een gegeven ogenblik dat er genoeg hout aan boord was gebracht, maar Stoffelsz en Claasz zeiden dat zij nog meer hout voor hem hadden. Rentses weigerde het in te nemen, terwijl zijn schip nog maar 3 ¼ voet diep lag. “Ik heb te weinig geld bedongen om zoveel hout in te nemen,” was zijn verklaring.
Teeste Douwes, die zelf ook aanwezig was, eiste dat hij zijn schuit zo zou laden, dat deze nog drie duim dieper lag, maar Rentses bleef weigeren .
Uiteraard leverde dit allemaal extra kosten op voor Douwes, die daarop de hele gang van zaken liet vastleggen in een beëdigde getuigenverklaring, zodat hij Rentses een proces kon aandoen.
De IJpenboom kwam op 28 april 1744 in handen van burgemeester Dirk Timmerman, die de molen en het erf van 309 1/2 roede “soo landt als water daaruyt gespit”, schuren en gereedschap voor 3750 gulden kocht van Veen, Jan Potas de Jonge en Aris Hendriksz. Haring. Timmerman was ook eigenaar van de paltrok Het Roode Hert en woonde aan de Kadijk, waar hij ook een werf had. Een stuk land van 234 1/2 roeden grenzend aan het molenerf, nam hij er bij voor 356 gulden en 17 stuivers. In het koopcontract werd verwezen naar de koopbrieven van 7 december 1737 en 7 januari 1740, waarin de bijzonder bepalingen van het overpad waren geregeld.
Zijn zaken werden overgenomen door zijn zoon Simon, die kennelijk niet geïnteresseerd was in het houtzagersbedrijf. In 1758 verkocht hij Het Roode Hert voor 1500 gulden aan Hero Jacobsz. Graftdijk. Dit was de op 3 juli 1735 geboren zoon van Jannetje Hero en Jacob Claasz. Graftdijk, de doopsgezinde zoon van een houtkoper uit West-Graftdijk. Jacob kwam naar Zaandijk, toen zijn vader in 1729 de houtzager De Walrot aan de Zaandamse kant van het Zaandijker Wijd voor hem kocht. Hero Graftdijk leerde het vak dus bij zijn vader, die in 1768 de houtzagerij aan zijn zoons Hero en Claas liet om zelf olieslager met De Ooievaar aan de Kalverdijk te worden.
Zes jaar, nadat Hero Graftdijk Het Roode Hert had gekocht, breidde hij zijn zaak uit door ook de bovenkruier De IJpenboom van Simon Timmerman over te nemen. De transactie vergde 5400 gulden . Hero Graftdijk had ook belangen in de Groenlandse visserij. Tussen 1768 en 1771 trad hij op als boekhouder van een rederij, waarvoor commandeur Jurrian Dirksz. vier reizen maakten. Zijn eerste twee tochten naar Groenland waren zeer succesvol. Hij kwam met vijftien walvissen thuis, maar in 1770 kwam hij zonder vangst thuis en een jaar later moest hij zijn schip in Spitsbergen verlaten.
Graftdijk verhuisde na de aankoop van zijn eerste molen in 1758 naar West-Zaandam, waar hij op de Hoogendijk ging wonen. Op 16 april van dat jaar was hij getrouwd met Aaltje Pieters Kat. Het huwelijk bleef kinderloos. Hero overleed op 23 juni 1801. Zijn vrouw overleefde hem slechts zeven maanden. Zij overleed op 11 november 1801. Aaltje werd 71 jaar oud.
Vlak voor zijn dood verkocht Graftdijk De IJpenboom. Dat gebeurde op 2 februari 1801. Hij deed hem voor f. 5000,- over aan Gilles Holst uit Oostzaandam. Dat was opmerkelijk, want het kwam maar zelden voor dat Oostzaandammers eigendommen op de westoever van de Zaan kochten . Omgekeerd kwam dat ook zeer weinig voor. De Zaan was kennelijk een lastig opstakel en vergde voor de kooplieden te veel reistijd om bij hun eigendommen te komen als ze op de andere oever woonden. Holst moest een windpacht van liefst f. 10,- per jaar betalen, die hij niettemin voor 25 jaar afkocht. De windpacht was kennelijk net verhoogd, want tien gulden per jaar voor een bovenkruier zaagmolen kwam voor 1800 niet voor.
Op 15 april 1807 werd de IJpenboom opnieuw verkocht. Dit keer door Ant. Reurlo, de weduwe van Gilles Holst. Arend Sijmon Noomen betaalde er f 3000:-:- voor. Er was sprake van een ruil, want op dezelfde dag werd De Wildeboer, ook een houtzaagmolen, voor 1500 gulden door Arend Noomen aan Anth. Reurlo verkocht.
Donderdag 20 augustus 1868 veranderde de IJpenboom opnieuw van eigenaar. Om acht uur ’s avonds werd in het Beursgebouw in Zaandam “de kapitalen houtzaagmolen, zijnde een bovenkruijer, genaamd “de Ypenboom” met zijne gereedschappen volgens inventaris, Schuren, Houtloodsen, Schuitenhuizen, Werf, Water en verdere aanhorigheden”, door notaris C. Hondius in veiling gebracht. Jacob Couwenhoven was voor 3250 gulden de koper.
Op 31 oktober 1881 richtte Jacob Couwenhoven samen met de reiziger Piet Schipper de firma Couwenhoven & Schipper op. Het bedrijf zou maar vijf jaar in stand blijven. Toen scheidden de wegen zich. Toen in 1886 de firma van Couwenhoven & Schipper werd ontbonden zette de laatste zijn bedrijf door in De Wildeboer, terwijl Couwenhoven verder ging in de houtzagerij met De IJpenboom.
De twintigste februari 1889 ging deze molen door brand verloren. De molen was verzekerd voor f. 5500,-. De bijbehorende houtloods voor f. 1500,-, het zaagselhok voor 400 gulden en het schuitenhuis voor f. 100,-. Het vuur verwoeste de molen totaal, maar de andere ‘getimmerten’ bleven behouden, hoewel de schuur ook voor f. 150,- aan brandschade had opgelopen. Jacob Couwenhoven ontving f. 5650,- van de firma J.C. Knegt & Zn. in Amsterdam, het bedrijf waarbij het brandassurantiecontract voor Molens aan de Zaan cum annexis zich had herverzekerd.
De barnd was ’s morgens vroeg uitgebroken. Omstreeks kwart voor zes werd alarm geslagen en deze brand werd niet alleen een ramp voor de eigenaar, maar ook voor de vrijwillige brandweer van Zaandam. Algemeen secretaris Gerrit Pekelharing noteerde met onverholen woedde in het brandverslag: “Het is met weerzin, dat ik me aanzet tot ’t maken van dit verslag. Ik wil echter kort zijn. De heer Ebmeyer met nog enige heren waren de personen, die er voorop liepen en de spuit bijna geheel zonder hulp naar de brand brachten. Indien men dit eens gedaan heeft, weet men wat zulks zeggen wil, temeer als men van alle hulp verstoken blijft en de heren leden der Vrijwillige Brandweer op hun gemak de spuit bij de brand afwachten!”
De tweewielige spuit stond nog steeds in het hokje aan de Peperstraat en moest met handkracht – duwend en trekkend – naar de plaats van de brand gebracht worden. Van paardentractie was nog steeds geen sprake. Bovendien moest de spuit niet alleen de halve Westzijde door, maar ook nog een heel eind van de weg over het smalle Ossenpad naar het molenerf gereden worden. De paar man, die voor deze klus opdraaiden, leverden wel een huzarenstukje, maar ze zullen ongetwijfeld uitgeput op het terrein van de brand zijn verschenen.
Pekelharing gaf de leden van de brandweer een schriftelijke schrobbering. Hij noteerde: “Hen is zo vaak gevraagd de spuit tegemoet te komen of naar het spuithuis te gaan om te assisteren, doch dan houden zij hun mond en zwijgen is toestemmen. Daarom, mijnheer de commandant, geloof ik, dat ’t het beste is hen in eene algemeene vergadering te vragen of ze het niet willen doen en of ze in dat geval niet liever willen bedanken. Onze toestand is verre van rooskleurig. Zeer zeker komt men met minder, maar wel bereidwillige leden tot betere resultaten. Ook was de opkomst treurig en moesten verscheidene losse werkers worden aangenomen.”
Weliswaar waren de zogenaamde gemeentespuiten van de “verplichte brandweer” wel aanwezig, maar toch … Door het zwakke optreden van de vrijwilligers kwamen ongetwijfeld de subsidies, die heel wat fabrikanten en brandverzekeringen jaarlijks gaven in gevaar en daarmee het voortbestaan van de vrijwillige brandweer.
Gerrit Pekelharing had trouwens nog meer op zijn lever. Hoewel hij zelf door ziekte niet bij de brand aanwezig kon zijn, had hij zich goed laten informeren over de gang van zaken. Hij schreef in zijn P.S.: “Ook de houding van enkele manschappen tegenover hun meerderen laat te wensen over!”
Ijpenboom
Type molen: zaagmolen bovenkruier
Plaats: Westzaandam
Bouwjaar: 1719