Cornelis Waligsz Out ontving op 14 maart 1695 de windbrief voor pelmolen De Abraham, die in de volksmond beter bekend was onder zijn scheldnaam De Jood. De molen stond aan het Kalf in Oostzaandam op de plaats waar nu de voetbalvelden van RCZ zijn en dichtbij de huidige Coentunnelweg.
Cornelis Out was op 7 september 1718 overleden. Op die dag verzekerde zijn zoon Walig De Abraham tegen brand namens zijn moeder Grietie Jacobs . Hij werkte toen al twee jaar in huur met de molen, die op 28 april 1734 werd verhuurd aan Klaas Maartensz Quack, die vanaf die dag de lading verzekerde .
Quack werkte een jaar met De Abraham, die vervolgens aan Jan Adriaansz Duyn werd verhuurd. Drie jaar later kocht Duyn de molen, waarmee hij nog 21 jaar zou blijven werken. Op 6 september 1759 was Duyn overleden. Toen verzekerde zijn weduwe Trijntje Koyd, ongetwijfeld een Zaanse verbastering van Kuyt, de molen voor f. 3000,- tegen brand onder de firma naam Weduwe Jan Duyn & Zoon .
Deze premie kreeg zij begin mei 1766 uitgekeerd, nadat De Abraham op 26 april van dat jaar door bliksem was getroffen en tot de grond toe afgebrand. Er volgde herbouw. Op 3 september gaf de firma Weduwe Duyn de molenmakers Cornelis Stoffel en Pieter Zemel opdracht een nieuwe molen te bouwen.
Uit de administratie van Stoffel blijkt overduidelijk dat de verzekeringsuitkeringen bij lange na niet voldoende waren om de schade te dekken. De opdracht werd in zgn. ‘dagwerk’ aangenomen, hetgeen wel zeggen dat een vast bedrag werd vastgesteld. Dit lag op f. 12.000,-, terwijl er geen nieuwe fundering voor de schuur hoefde te worden gemaakt en veel oud ijzerwerk opnieuw kon worden gebruikt.
Op 31 juli 1767 noteerde Stoffel: “Deese molen is beginne te maele, namiddag 5 uere.” De naam van de nieuweling werd De Jonge Abraham, die op 3 september 1767 weer voor f. 3000,-, het maximale bedrag voor pelmolens, werd verzekerd. Pas in 1783 werd dat bedrag met f. 2000,- opgetrokken. Vanaf 10 februari van dat jaar huurden Claas en Adriaan Duyn de molen van hun moeder, die nog steeds eigenaresse was . Dat veranderde op 13 december van dat jaar Toen Adriaan Jsz Duyn als enige eigenaar naar voren trad.
De Jonge Abraham was een grote molen, die pal achter De Hondenman of St. Pieter stond. Na de periode Duyn kwam de molen in bezit van Pieter Dekker. Zijn weduwe Grietje Onderwater was op 17 maart 1814 eigenaresse . De molen bleef in elk geval tot 6 maart 1857 in familiebezit. Toen trad Jan Pietersz Dekker met De Jonge Abraham toe tot het brandassurantiecontract voor herbouw van afgebrande pelmolens. Dit was een aanvullende voorziening op het bestaande brandcontract, hetgeen nodig was omdat deze verzekering geen grotere risico’s dan 12.000 gulden accepteerde .
Vanaf 1877 stond de molen op naam van Hendrik Blans uit Oostzaandam, die op 1 augustus 1890 samen met een aantal collega’s het Papiermakerscontract verliet, omdat hij het niet eens was met een premie-verhoging van deze oude brandverzekering. Die dag verlieten 16 molens dit contract, dat daarmee feitelijk de genadeslag kreeg .
De Jonge Abraham hield als gerstpeller nog stand tot 1898 en onderging toen het lot van zoveel soortgenoten: hij werd verbouwd tot doppenmolen. Dat hield hij nog 18 jaar vol, maar in 1916 kwamen de onvermijdelijke slopers en maakten een einde aan zijn bestaan.
Op de foto: de boerderij van Rogge en de pelmolens De Hondeman of Sint Pieter, De Almanak en De Jonge Abraham.