De windbrief voor De Jonge Dolfijn of Witte Troffel, zoals hij ook wel werd genoemd, werd op 4 februari 1726 uitgegeven aan Ariaen Jansz Mats. Op 4 augustus 1747 wordt de molen verkocht. Het heet dan: “Een Hegte agtkante snuijftoebacqmolen, genaamt De Jonge Dolphijn, in den jare 1730 nieuw gebout, in ’t Zuijdend, aan en beoosten de weg.” Willem Bruigom was de koper. Hij telde f. 2300,- neer voor de snuifmolen, die op 6 september 1779 door brand werd verwoest .
Bij die brand kreeg de brandweer van Westzaan assistentie van een Zaandijker spuit. De spuitgasten hadden zo’n haast om op de plek van de ramp te komen, dat onderweg twee personen werden overreden, “die echter weinig beschadigd waren.”
Dankzij mededelingen van Jan Honig Jsz in zijn brandkroniek van 1720 tot 1822 komt er meer licht in het Jonge Dolfijn-raadsel in Westzaan. Behalve de papier-en later pelmolen De Jonge Dolfijn of Koperen Berg, hebben in dit dorp volgens het standaardwerk Duizend Zaanse Molens van Pieter Boorsma twee snuifmolens met de naam Jonge Dolfijn gestaan. Van De Jonge Dolfijn of Witte Troffel werd nimmer de standplaats achterhaald. De tweede snuifmolen met de naam De Jonge Dolfijn stond aan en ten westen van de Gouw en ten noorden van de Mallegatsloot. Hij stond dus in het Zuideinde van Westzaan in het Westzijderveld.
De Jonge Dolfijn of Witte Troffel vloog volgens de brandkroniek van N. van Pomeren op 6 september 1779 in brand. Honig bevestigt deze brand. Beide kronikeurs noemen Jan Spat als eigenaar. Honig voegt er bovendien aan toe dat de molen werd herbouwd!
Spat wordt in de transportregisters van de Banne Westzaan ook als eigenaar van De Jonge Dolfijn of Witte Troffel genoemd.
In 1763 dook De Jonge Dolfijn op in de boedelscheiding van Wijntje Groen, de echtgenote van Jan Dirksz Kaat. Zij was op 5 november 1761 al overleden. Het echtpaar was in gemeenschap van goederen getrouwd en had geen kinderen, maar Wijntje had haar vader Anthony Groen als erfgenaam aangewezen. Hij had daardoor recht op de helft van de bezittingen van het echtpaar. Vermoedelijk was dat de oorzaak dat pas op 11 januari 1763 de boedelscheiding plaatsvond. Er moest heel wat geregeld worden. Groen kreeg een half part in de snuifmolen De Jonge Dolfijn. Van de bijnaam De Witte Troffel was geen sprake. Ook werd hij voor de helft eigenaar van het woonhuis, waarin Kaat woonde en kreeg hij f. 3074,- aan obligaties, die op 2 ½ procent rente stonden. De kleren en sieraden van Wijntje gingen ook naar haar vader en er werd overeengekomen, dat Kaat het halve molenpart en het huis voor f. 100,- per jaar zou huren. Deze huur ging op 1 januari 1763 in, maar Groen moest daaruit alle lasten, zoals windgeld, 100ste penning en verpondingen betalen. Ook moest hij de molen onderhouden. Kaat bleef eigenaar van alle huisraad en de lading van de molen. Tenslotte werd nog overeengekomen, dat de langstlevende van de twee het recht kreeg molen en huis voor f. 1500,- te naasten, mits dat binnen vier weken na de sterfdag van de partenhouder in een notariële verklaring werd vastgelegd .
De overeenkomst voldeed echter niet, want twee jaar later werd op 25 april 1765 het document door notaris Pieter Leur verscheurd. Hij stelde tegelijkertijd een nieuwe overeenkomst op, die door bemiddeling van arbiters tot stand was gekomen. De gemoederen waren tussen Anthony Groen en zijn schoonzoon dus hoog opgelopen. Groen bleek getrouwd met Guurtje Jans Mannis en hij kwam met Jan Dirksz Kaat overeen dat deze binnen zes weken f. 4100,- zou betalen, waarin de verlopen interesten waren inbegrepen. Kaat had dus niet aan zijn verplichtingen voldaan om de rentes over de obligaties te betalen. Voor dat bedrag ontving Kaat de helft van de boedel, die aan Anthony Groen was toegewezen, zodat hij volledig eigenaar werd van De Jonge Dolfijn en zijn woonhuis .
Zodoende konden gemachtigden van Kaat en zijn crediteuren op 6 februari 1766 de molen verkopen aan Jan Spat. De schoonzoon van Groen was dus in financiële moeilijkheden gekomen. Spat betaalde f. 3084,95 voor De Jonge Dolfijn, die als snuif-en verfmolen werd omschreven. Hij kreeg er het erf van 576,5 roeden en landerijen met een oppervlakte van 1179,5 roeden bij. De molen stond volgens de acte ‘in ’t zuidend, achter en beoosten het huis van Bart Hartjes.’ De nieuwe eigenaar van De Jonge Dolfijn had een vrij pad over dit erf. Het was de enige keer dat de molen als verfmolen werd gemeld .
Dit zijn interessante mededelingen, want hieruit kan de conclusie getrokken worden, dat de twee Jonge Dolfijnen identiek waren. Jan Spat liet in elk geval op 12 februari 1780 De Jonge Dolfijn ten westen van de Gouw en ten noorden van de Mallegatsloot in het Papiermakerscontract tegen brand verzekeren voor een bedrag van f. 2500,-. Dat was kennelijk de datum, waarop de herbouwde molen weer in werking kwam. Precies twee jaar later werd de molen weer uit de verzekering gehaald. Het bedrag gaf aan dat de molen toen nog snuifmolen was. Later werd hij omgebouwd tot papiermolen en in 1825 werd hij voor afbraak geveild.
Een complicatie is dat deze Jonge Dolfijn al in 1700 in de stukken werd aangetroffen, terwijl voor De Jonge Dolfijn of Witte Troffel de windbrief pas in 1726 werd afgegeven. Dit zou kunnen worden verklaard doordat er ook toen herbouw heeft plaats gevonden, zodat de molen van Ariaen Mats al de tweede Jonge Dolfijn was en steeds op hetzelfde erf heeft gestaan als zijn vermeende naamgenoot uit latere jaren.. Het lijkt mij al te toevallig dat Jan Spat omstreeks 1779 eigenaar was van twee snuifmolens, die allebei De Jonge Dolfijn heetten.