De windbrief voor de paltrok balkenzager De Jonge Prins werd op 24 mei 1673 afgegeven aan Gerrit Waligsz Boy. Hij moest jaarlijks 3 pond Vlaamse Groten van veertig ’t pond – dat was drie gulden – aan windpacht betalen. Deze windpacht werd vastgelegd in de gebruikelijke verbandacte, waarbij Boy zijn molen als onderpand moest geven voor het geval hij zijn verplichtingen niet na kon komen. De Ambachtsheerlijkheid Westzaanen kreeg daarvoor het recht tot naasting. Uit de verbandacte, die op 18 juni 1673, door schout en schepenen werd afgegeven bleek ook de exacte standplaats van De Jonge Prins, die overigens niet met name werd genoemd. De molen van Boy stond op eigen grond ‘bij de Mallegatsloot op de Watering’ en werd ten zuiden belend door Pieter Hendriksz Stock en ten noorden door Jan Gast c.s.
De toegang tot de molen liep over het Ameland. Op 9 januari 1693 werd een veiling gehouden van een stuk land op het Ameland, waarop een recht van overpad van toepassing was voor de oliemolen De Melkpot, de peldergarstmolen De Rosbeijer, de oliemolen De Reinout en de houtsagersmolen De Jonge Prins.
Voor 19 juli 1726 was de molen eigendom van Jacob Baertsz Vet. Hij was overleden en De Jonge Prins werd in zijn boedel genoemd. Wanneer hij eigenaar was geworden is niet duidelijk.
Op 2 september 1733 werd de boedel van de weduwe Vet verdeeld. Zij heette Arejaantje Arents en was in Koog overleden. Ook zij was in 1726 al overleden, want op 25 oktober van dat jaar waren haar spullen al verdeeld onder haar erfgenamen. De molen De Jonge Prins en het woonhuis van de familie was onverdeeld gebleven en dit werd in 1733 als nog opgedeeld.
Muus Jansz Coeman, een zoon van de al overleden Neeltje Arents – ongetwijfeld een zuster van Arejaantje – nam voor f. 2000,- de molen en voor f. 1200,- het woonhuis over. Ook betaalde hij nog f. 222,- voor diverse andere zaken. Dit kapitaal van f. 3422,- werd vervolgens over drie belanghebbende partijen verdeeld, waarvan Muus Jansz Coeman er één was .
Op 2 juli 1735 eigenaar verzekerde hij De Prins van Oranje toen voor f. 1200,-. Drie jaar later werd Cornelis Hendriksz Sijbrands, een telg uit een bekend houtzagersgeslacht, ingeschreven als eigenaar. De molen was inmiddels flink getroffen door de economische recessie in de houtzagerij, want hij stond nog maar voor f. 800,- op de lijst.
Sijbrands werkte nog zeven jaar met de molen, maar op 2 juli 1745 viel De Jonge Prins in handen van Lourens Hooglander, die toen de kost verdiende met het slopen van molens. Hij betaalde f. 660,- voor De Jonge Prins om hem ‘van ’t erf te halen.’ Hooglander moest nog 89 gulden aan arbeidsloon investeren om deze klus te klaren, maar uiteindelijk slaagde hij er in f. 292: 1: 0 aan deze transactie te verdienen. Dat was een hoog bedrag voor die tijd.
Zo verkocht Hooglander de as, roeden en de zeilen voor f. 150,-. Een halve kunst, een apparaat dat gebruikt werd bij het zagen van dikke planken, en de uitwinderij werden voor 50 gulden verkocht. De stenen van de ringmuur brachten twee tientjes op. Het hout van de schuur en het schuitenhuis veranderden voor f. 79,- van eigenaar. Een andere schuur werd voor 50 gulden verkocht. Het overblijvende timmer-en brandhout werd in een openbare veiling voor f. 158: 8: 0 verkocht. Bovendien kwam er nog voor f. 127:16: 0 aan ijzerwerk van de molen af. Het bovenwiel, het ‘varken’ – een wiel, dat aan de krukas zat – en een slee werden voor 50 gulden verkocht en de krukas ging uiteindelijk voor f. 29: 2: 2 van de hand .
Zo verdween De Jonge Prins in 1745 bij stukjes en beetjes van zijn erf. De onderdelen werden zonder enige twijfel weer als reserve gebruikt bij andere molens. Op 26 februari 1746 was hij geheel verdwenen, want toen vermeldde het register van de windpachten van de Banne Westzaan: ‘Afgebroken.’
Jonge Prins
Type molen: zaagmolen paltrok
Plaats: Westzaandam
Bouwjaar: 1673