Het Kind van Weelde aan de Kleine Braak bij de Westzanerdijk werd als oliemolen gebouwd. De molen komt al in 1670 voor in een brandverzekering. Later werd de molen verbouwd tot balkenzager, maar wanneer dat gebeurde is onbekend. In elk geval verzekerde Jan Cornelisz Kuijper de molen in 1723 tegen brand. Hij werkte al vanaf 1707 met Het Kind van Weelde, zodat de molen waarschijnlijk rond die periode is verbouwd. In juli 1749 werd Het Kind van Weelde als houtzager in veiling gebracht. Willem Cornelisz Ris werd koper en aangezien hij olieslager was. liet hij de molen weer tot oliemolen inrichten. De vier olie-en traanbakken en de zaadzolder, die bij de bouw van de molen waren aangebracht, waren nog steeds in tact.
Het einde voor Het Kind van Weelde tekende zich in 1868 af. Op 6 juni meldde Teeuwis Duyvis, de voorzitter van de raad van gecommitteerden van het Olieslagerscontract, aan zijn mede-bestuurders, dat ‘Het Kind van Weelde en De Roggebloem in Westzaan waren ingericht voor het malen van rijstmeeldoppen.’
Duyvis legde de vraag voor of beide molens van de gebroeders Dekker nog wel in het contract konden worden verzekerd. Tenslotte werden er sinds de oprichting in 1727 uitsluitend oliemolens opgenomen, maar de gecommitteerden besloten dat Het Kind van Weelde en De Roggebloem niet geroyeerd behoefden te worden.
Voor zover nu bekend werden deze twee molens als eerste in een lange reeks geschikt gemaakt voor het brandgevaarlijke doppenmalen. Die situatie duurde overigens slechts een jaar.
In de vergadering van de gecommitteerden van 5 juni 1869 meldde Cornelis Dekker Jansz., dat zijn broers Gerbrand en Evert, Het Kind van Weelde en De Roggebloem uit de verzekering wilden halen. Beide molens waren al enige tijd tot stilstand gekomen.
Hendrik Jan Smit, burgemeester van Zaandam en olieslager, stelde daarop een principe-kwestie aan de orde. Hij zei: “Molens, die niet meer als fabriek werkzaam zijn moeten van assurantie worden ontslagen.”
Er volgde een uitvoerige discussie, waarna de meerderheid van de negen gecommitteerden zich accoord verklaarden met die stelling. De molens zouden een maand na de vergaderdatum – dus op 5 juli 1869 – uit het Olieslagerscontract worden geroyeerd.
De Zaandijker Adriaan Houttuyn wenste nog wel aangetekend te zien, dat “indien ze weer als oliemolen draaien binnen een maand, dit besluit vervalt.”
Het Kind van Weelde zou nooit meer in bedrijf komen. De gebroeders Dekker lieten de molen nog in het zelfde jaar onttakelen, waarna in 1885 of 1886 sloop volgde. De Roggebloem werd wel in zijn oude luister hersteld en bleef verzekerd in het Olieslagerscontract.